Nietzsche – Jenseits der Zeit
Otto B. Wiersma

14 Dec 2006 – 6 Sept 2008 (last update)

abstracts home

 
Aangestipte onderwerpen
Nietzsche in een paar hoofdpunten
Zoeken in de digitale tekst van Also Sprach Zarathustra
Zarathustra
Uebermensch jenseits der Zeit
Uebermensch & ewigen Wiederkunft
Wandelende Uebermensch
Tijd en eeuwigheid
Hermetaforisering
Afbraak noodzakelijk voor opbouw?
Er wordt wat afgelachen in ASZ
Medelijden
door Nietzsche gecomponeerde
muziek
gedichten van Nietzsche
sprong (vs Kierkegaard?)
halcyonic
invloed op Freud, Dawkins, Sloterdijk
mijn meest rustgevende Nietzsche co-reader
Arnout Hostens, Friedrich Nietzsche – kind van zijn tijd, 1998

Martine Prange, Nietzsche’s Ideal Europe. 2007
Joep Dohmen, Het leven als kunstwerk, 2008
R.A. Sayce,
The Essays of Montaigne. A critical Exploration, 1972
Michel de Montaigne,
Essays, 1572-1592

Nietzsche (1844-1900)
periode 1881-1885 (FW, ASZ)
wetenschappelijk denken + artistiek vermogen + praktische levenswijsheid
 
 
Nietzsche versus of boven:
continualisme (Heracleitisch) atomisme
sensualisme (Aristoteliaans)
naar de dingen
idealisme
naar de ideeën
eenheid subject en object,
van lichaam, ziel en geest
dualisme (Descartes, Kant)
biologisme, organicisme
Sum, ergo cogito
mechanicisme
Cogito, ergo sum
(Descartes’ rationalisme)
perspectivisme
vraagkarakter vd dingen
waarachtigheid
objectivisme
-
waarheid
positief-romantisch vitalisme
amor fati: het noodzakelijke aan de dingen als schoonheid liefhebben; aanvaarding van vergankelijkheid;
lust in vernietigend scheppen;
macht = scheppende en schenkende liefde (de hoogste ene deugd)
moed
negatief-romantisch pessimisme
(Schopenhauer)
-
-
-
-
-
angst
verhoogde prikkelbaarheid
(Epicurisch)
stoïsche onverschilligheid /
christelijke angst voor natuur en toeval
atheïsme (God was door de mens bedacht, maar weer vermoord toen de mens geen allesziende getuige meer kon verdragen) polytheïsme, monotheïsme, deïsme
(N: als Jezus niet te vroeg was gedood, zou hij hebben leren leven, liefhebben en lachen)
Zukunft dieser Welt Jenseits, Hinterwelten, überirdische Hoffnungen
vrijdenken (kennis door oprechtheid,
het zelf van kunst en rede is verschil-lend van elk ander; individualisering)
gelijkheidsdenken
(kudde-instinct, kudde-moraal, democratie)
Weltbejahung
(cf dionysische rituelen,
Goethe)
Weltverneinung
(cf boedhistische wereldverzaking,
Schopenhauer)
höhe Menschen
Übergang
& Untergang naar
Übermensch (sei der Sinn der Erde, des Seins)
Pöbel, kleine Leute, letzte Menschen,
vromen, goeden, rechtvaardigen
(Pharisäer)
gezondheid (wellust, heerszucht, zelfzucht, Lebensbejahung en Moralverneinung) of ziekte [>invloed op strafrecht], genezing het objectiveren en fixeren van goed en kwaad, zonde, schuld, schaamte, straf
lustethiek (doe wat jij opnieuw zou willen doen; leef wat je zou willen herbeleven; onschuldige schaamteloosheid) plichtethiek (Kant’s categorische imperatief: doe wat ook een ander zou (moeten) kunnen doen)
utilitarisme (doe wat goed is voor velen)
lijden (maakt sterk, tragisch heroïsme) medelijden (ondergraaft het gesterkt worden door lijden)
zelfzucht
ga uit van de overvloeiende rijkdom van je zelf
(esthetische bestaansrechtvaardiging,
onschuld in hartstocht)
naastenliefde
ga uit van het tekort
van de ander
(N: motief in tegenspraak met principe: de 'naaste' prijst onzelfzuchtigheid, omdat dit hem voordeel oplevert FW,21)
vita contemplativa
(vreudevolle bevestiging van het doelloze bestaan)
amerikaans-europese arbeidsmoraal, haast, geestloosheid
levenskunst, de redelijkheid van het levenslot (Schicksal) aanvaardend verslavingen
maatschappij als experiment, waarin weinigen het geluk willen door liefhebbend nieuwe waarden te scheppen maatschappij als verdrag (contract-theorie), gericht op het geluk van de meesten
metafoor vh zuiden
dionysisch (Grieks)
provençaals (Zuid-Frans)
renaissancistisch (Italiaans)
… (Afrikaans)
licht, helder, droog, zon
genezend
metafoor vh noorden
-
Duits
-
-
donker, bewolkt, vochtig
ziekmakend
Europeanisme
(heimatlos
nu en toekomst)
nationalisme
(verheerlijken ipv
vergeten vh verleden)
utopisme
muziek
Beethoven, Mozart, Bizet (Europees)
diep, opgewekt, dansend, uitgelaten, teder, waarachtig, levensecht, vrolijk, geneeskrachtig, betoverend, natuurlijk, gematigd (wb maat en vorm)
muziek
Wagner (Duits)
hypnotiserend, retorisch, orerend, dramatisch, romantiserend, bombastisch,
mateloos (wb maat en vorm)
‘t Bovenstaande is ‘n genomisch schema dat in je verbeelding omgezet moet worden in een proteomische animatie: vouw de linker kolom tot de dynamisch interacterende inhoud van een cel, waarbij de vertikale scheidingslijn fungeert als celmembraan en de meegevouwen versus-elementen van de rechter kolom als datgene waar de antistoffen vd cel zich tegen keren
(onderdelen schema deels ontleend aan
Martine Prange, Lof der Méditerranée, Nietzsche’s vrolijke wetenschap tussen noord en zuid, 2005)
 
Zoeken in een digitale tekst van Also Sprach Zarathustra
Met een aan de Gutenberg-site ontleende tekst van ASZ heb ik wat onderzoeks-opzetjes gemaakt die via de onderstaande links zijn te bekijken:
Allereerst een
frequentie-tabel: een lijst met woorden, geordend op frequentie van voorkomen in de tekst. Deze geeft een aardige eerste indruk van een aantal N na aan ‘t hart liggende concepten.
Met behulp van (combinaties van) trefwoorden is ook een selectie te maken van ‘verzen’ in de tekst, waarvandaan via de ad hoc versnummers naar de complete ASZ-tekst zelf is te linken om een ‘vers’ in de context te kunnen bekijken. In het schema hieronder zie je een paar voorbeelden van onderwerpen, de ‘strings’ of combinatie van ‘strings’ waarmee gezocht is en de resultaat-links.
When & is used, this means that all the words after & have to be found in every selected verse.
When & is not used, every verse in which at least one of the words is used, will be selected.

topic

search-string(s)

result

Zarathustra & Zarathustra Uebermensch
& Zarathustra Kind
& Zarathustra Geschenk
& Zarathustra Verkuendiger
& Zarathustra Schaffende
& Zarathustra Vernichter
& Zarathustra Heiliger
& Zarathustra Seher
& Zarathustra Narr
& Zarathustra Lehrer
& Zarathustra Gottlose
& Zarathustra Wahrsager
& Zarathustra Wahrlacher
& Zarathustra Taenzer
& Zarathustra Saenger
ich^bin bin^ich
& Zarathustra Untergang
Zarathustra
Uebermensch uebermensch Uebermensch
Ueber- Ueber-Art Ueber-Drache Ueberdruss Ueber-Erde Ueberflus Ueber-Fuelle Ueber-Guete Ueber-Held Uebermacht Uebermensch Ueber-mi Uebermut Ueber-Reich Ueberreich Ueberrest Ueberselig Ueberschwang Ueberwin ueberwun Ueberzeit
Ueber-
ewige Wiederkunft & ewig wieder
Wiederkunft
ewig_wieder
Gut und Böse gut boese gut_boese
Jenseits jenseits Hinterwelt jenseits
Zeit Zeit Ueberzeit Ewigkeit Zeit
lachen Gelach Gelaech lach laech Lach Laech lachen
Mitleid Mitleid Mitleid
Europa
(Nietzsche tackles Martine)
Europ Deutsch Morgenland Wolken Sued Afrik Europa
When you are interested in reading verses from this ASZ-version about one or more specific topics, you can send me one or more search-strings through the contact-page. Please put only one search-string on every line. You will receive back an email with the link to the results of the search-string(s), which will give you a first impression of what ASZ has to say about the topic(s).

De hierboven gebruikte digitale versie van Also Sprach Zarathustra is ontleend aan:
Gutenberg.
 
 
Zarathustra
De persona Zarathustra staat als ‘ik’-figuur centraal. De oorspronkelijke Zarathustra was bedenker van God en godsdienststichter. Deze Zarathustra presenteert zich als doder van God en godsdienstvernietiger, de god-loze tegenhanger van alle godsdienststichters en godsdienstvolgers. Hij wordt getypeerd als ontwaakte (uit de eenzaamheid), de wetende, die uit liefde leraar van mensenkinderen wordt, die hij een geschenk brengt, ook zelf kind (het laatste stadium van de geest die de last van het ‘jij moet’ heeft afgeschud en ja zegt tegen het leven).
In afbrekende zin is hij een tuchtmeester, een vernietiger zonder toorn, een gevaarlijke heilige die preekt dat de (laatste, slaafse) mens overwonnen moet worden, terwijl hij ook zelf overwonnen moet worden (zijn ‘ondergang’, in het nu een niets), de ‘beste vijand’ van zijn volgelingen.
In opbouwende zin is hij verkondiger van de Uebermensch, een ziener, een waarzegger (en met ‘n variant daarop: een waarlacher), een willende, een scheppende, een toekomst zelf en een brug naar de toekomst (sc de Uebermensch), een voorspel daarvan, vriend, wet en voorbeeld voor zijn volgelingen.
In bevrijde zin is hij geheel en al lichaam, een liefdevolle nar die ‘de waarheid’ op z’n kop zet, een zanger, een danser, licht en klaar om te vliegen, een ja-zegger.

In een later stadium van het verhaal wordt hij ook opgevoerd als leraar van het noodlot van de eeuwige terugkeer.
Verschillende van de hiervoor genoemde typeringen zijn eveneens van toepassing op tegenspelers van Zarathustra, zoals bv nar, waarzegger, (koor)danser.
In de zelftyperingen zitten soms ook aardige innerlijke tegenspraken ingebouwd: geleerde die met slaande deuren uit het huis van de geleerden is vertrokken; dichter die moe is van de dichter; "Ich bin von Heute und Ehedem, (..) aber Etwas ist in mir, das ist von Morgen und Uebermorgen und Einstmals."
 
 
Übermensch – Jenseits der Zeit
N keert zich tegen een Jenseits in de zin van ‘überirdische Hinterwelten’. Hij vervangt het door een ‘Jenseits der Zeit’, een toekomstgericht ‘Vorgefuehl’, Hoffnung & Sehnsucht’ naar de Übermensch als ‘Sinn der Erde’, ‘Sinn des Seins’, waarvan het ‘bereik(en)’ zich voortdurend aan de ‘höhere’ mens onttrekt, want "Niemals noch gab es einen Uebermenschen." In eerste instantie is het zelfs niet meer dan een woord, een invallend concept: "Dort war's auch, wo ich das Wort "Uebermensch" vom Wege auflas, und dass der Mensch Etwas sei, das ueberwunden werden muesse".
Deze Uebermensch wordt tegenover God geplaatst: "Einst sagte man Gott, (..) nun aber lehrte ich euch sagen: Uebermensch." (..) "Gott starb: nun wollen _wir_, - dass der Uebermensch lebe."
Het genoemde "Vorgefuehl, Hoffnung & Sehnsucht’ (dat vooral blijkt in de vriendschap) zorgt voor de dynamiek van een aardse, vernietigende, scheppende en schenkende passie/liefde.
Ook in Zarathustra is daarvan al iets aanwezig: "(..) Etwas ist in mir, das ist von Morgen und Uebermorgen und Einstmals". Vergelijk de sporter die een bovenmenselijke prestatie levert: deze wint niet alleen van anderen, maar overwint in de eerste plaats zichzelf, waarna het eigen record weer gebroken moet worden, en weer, en weer…
N ziet deze ‘creative drive’ vooral in zeer getalenteerde mensen, zij het dat zijn blik zich beperkt tot tamelijk specifieke talenten (hij heeft met name oog voor die van de kenniswerkers, de kunstenaars en de krijgers). N’s eigen talenten zijn divers, ook al worden zijn
muziek en poëzie doorgaans beschouwd als middelmatig. Zijn filosofie werkt hij niet systematisch uit, maar verwoordt hij wat betreft taalgebruik meesterlijk in literair-filosofische aforismen. [Een wiskundige is iemand die koffie omzet in theorema’s (Paul Erdös), een literair-filosoof is iemand die thee omzet in metaforen.]
 
Uebermensch & ewigen Wiederkunft
Spanning tussen het streven naar de hogere mens en de ‘eeuwige wederkeer’ door N Hegeliaans synthetisch opgelost: in de wederkeer ligt de mogelijkheid tot de verheffing en voleinding van het leven [OBW? klopt dit als de ‘wederkeer’ een herhaling van het gelijke is? ‘wederkeer’ omweg door de tijd of ‘im Augenblick’?]
[OBW waarom gebruikt N hier het begrip ‘eeuwig’, terwijl hij bezwaar maakt tegen het door de wetenschappen blijven gebruiken van dit soort termen als een soort resten van ‘goddelijke eigenschappen’?
Of wil hij zich niet laten beroven van de woorden, maar dezelfde woorden een andere taal laten spreken (Unwertung der Wörter)?
Vergelijk bv: "Gott ist tod" met "Jetzt tanzt ein Gott durch mich".
Is de ‘letterlijke’ God dood en danst de ‘metaforische’ God?
Veel begrippen blijven dubbelzinnig in ASZ. Zo duidt bv het begrip ‘Hinterwelt’ vooral op een door N. afgewezen geloof in een buitenaards of bovenaards bestaan. Maar ook lijkt hij het begrip metaforisch te gebruiken in een uitspraak als ‘Zu jeder Seele gehoert eine andre Welt; fuer jede Seele ist jede andreSeele eine Hinterwelt.’]
 
 
Door een ‘eeuwige terugkeer’ van alle dingen te leren, kiest Nietzsche de ruimtelijke metafoor van een gesloten lijn (cirkel of een variant daarop) voor het tijdsverloop. De Uebermensch lijkt dan op de persoon die de onderstaande Eschertrap voortdurend bestijgt, de ‘letzte Mensch’ daalt deze trap voortdurend af. Van visuele illusie naar mentale illusie?
 

 
 
 
 
Tijd en eeuwigheid
OBW Onherleidbare (netwerken van) tijdsconcepten voor en na Nietzsche:
{tijdsduur, tijdstip, tijdmeting} {voor (eerder), na (later)} {verleden, heden, toekomst}
{continuïteit, discontinuïteit} {tijdruimte, tijdsorde, gelijktijdigheid, tijdsrichting}
Het ‘probleem van de tijd’ is een meervoud van problemen van niet tot elkaar te herleiden tijdsconcepten en ligt dus niet zozeer aan de kant van de praxis (daden, actie, handelingen, vita activa) als wel aan de kant van de poiêsis (dichtwerk, verhalen, denkwerk, vita contemplativa).
Welke tijdsconcepten en tijdsproblemen stelt Nietzsche aan de orde?
Allereerst een deel van de hele waaier aan homoniemen van ‘tijd’ die het nadenken over ‘tijd’ zo boeiend en lastig maken.
 
Om te beginnen is dat af te lezen aan de variabele betekenissen van ‘tijd’ in de ‘standaard-‘uitdrukkingen met ‘Zeit’ die Nietzsche gebruikt:
es ist an der Zeit, es komt die Zeit, er vergass die Zeit, die Zeit ist um, zur rechten Zeit, dunklen Zeiten, andre Zeiten, wecken zur Zeit, bei Zeiten, nicht Zeit mehr zum.., un jene Zeit, es ist (die hoechste) Zeit, um die gleiche Zeit, es gab Zeit, es hat (seine) Zeit, Zeit brauchen, keine Zeit zu verlieren, wo ist die Zeit hin.
In de tweede plaats is het af te lezen aan bijzondere expressies met ‘Zeit’ in ASZ, waarin ook verschillende malen de ‘tijd’ metaforisch als ‘persona’ wordt opgevoerd:
Die Zeit waere hinweg, und alles Vergaengliche nur Luege?
Aber von Zeit und Werden sollen die besten Gleichnisse reden…
(..) da war die Zeit mein einziger Zeitgenosse.
Alle Zeiten und Voelker blicken bunt aus euren Schleiern
Alle Zeiten schwaetzen wider einander in euren Geistern
So gieng mir und schlich die Zeit, wenn Zeit es noch gab: was weiss ich davon!
Nicht zurueck kann der Wille wollen; dass er die Zeit nicht brechen kann und der Zeit Begierde, - das ist des Willens einsamste Truebsal.
Dass die Zeit nicht zuruecklaeuft, das ist sein Ingrimm; `Das, was war` - so heisst der Stein, den er nicht waelzen kann.
Diess, ja diess allein ist _Rache_ selber: des Willens Widerwille gegen die Zeit und ihr `Es war.`
`Und diess ist selber Gerechtigkeit, jenes Gesetz der Zeit, dass sie ihre Kinder fressen muss`: also predigte der Wahnsinn.
Und wer lehrte ihn Versoehnung mit der Zeit, und Hoeheres als alle Versoehnung ist?
Die Zeit ist abgeflossen, wo mir noch Zufaelle begegnen durften; und was _koennte_ jetzt noch zu mir fallen, was nicht schon mein Eigen waere!
"Alles Gerade luegt, murmelte veraechtlich der Zwerg. Alle Wahrheit ist krumm, die Zeit selber ist ein Kreis."
"Wir haben noch keine Zeit fuer Zarathustra" - so wenden sie ein; aber was liegt an einer Zeit, die fuer Zarathustra "keine Zeit hat"?
Denn offen ist es bei dir und hell; und auch die Stunden laufen hier auf leichteren Fuessen. Im Dunklen naemlich traegt man schwerer an der Zeit, als im Lichte.
Alles bei ihnen redet, Alles wird zerredet. Und was gestern noch zu hart war fuer die Zeit selber und ihren Zahn: heute haengt es zerschabt und zernagt aus den Maeulern der Heutigen.
Wo alle Zeit mich ein seliger Hohn auf Augenblicke duenkte, wo die Nothwendigkeit die Freiheit selber war, die selig mit dem Stachel der Freiheit spielte: -
"Im Grunde steht Alles stille" -, das ist eine rechte Winter-Lehre, ein gut Ding fuer unfruchtbare Zeit, ein guter Trost fuer Winterschlaefer und Ofenhocker.
Diess aber ist die andre Gefahr und mein andres Mitleiden: - wer vom Poebel ist, dessen Gedenken geht zurueck bis zum Grossvater, - mit dem Grossvater aber hoert die Zeit auf.
Also ist alles Vergangene preisgegeben: denn es koennte einmal kommen, dass der Poebel Herr wuerde und in seichten Gewaessern alle Zeit ertraenke.
Oh selige ferne Zeit, wo ein Volk sich sagte: "ich will ueber Voelker - _Herr_ sein!"
Oh meine Seele, ich gab dir neue Namen und bunte Spielwerke, ich hiess dich "Schicksal" und "Umfang der Umfaenge" und "Nabelschnur der Zeit" und "azurne Glocke"
- das Grenzenlose braust um mich, weit hinaus glaenzt mir Raum und Zeit, wohlan! wohlauf! altes Herz!" -
Mein Schicksal naemlich laesst mir Zeit: es vergass mich wohl?
Ich aber und mein Schicksal - wir reden nicht zum Heute, wir reden auch nicht zum Niemals: wir haben zum Reden schon Geduld und Zeit und
» Ueberzeit. Denn einst muss er doch kommen und darf nicht voruebergehn.
- Was geschah mir: Horch! Flog die
» Zeit wohl davon? Falle ich nicht? Fiel ich nicht - horch! in den Brunnen der » Ewigkeit?
Auf! sprach er zu sich selber, du Schlaefer! Du Mittagsschlaefer! Wohlan, wohlauf, ihr alten Beine! Zeit ist's und
» Ueberzeit, manch gut Stueck Wegs blieb euch noch zurueck -
Gott soll ewig sein, nach dem Zeugnisse der Froemmsten: wer so viel Zeit hat, laesst sich Zeit.
Diess Alles dauerte eine lange Zeit, oder eine kurze Zeit: denn,recht gesprochen, giebt es fuer dergleichen Dinge auf Erden _keine_ Zeit.
Zarathustra’s letzten Suende: Das Mitleiden mit dem hoeheren Menschen! (..)_Das_ - hatte seine Zeit!
 
In het voorgaande stond al een expressie waarin tijd en eeuwigheid door Nietzsche met elkaar verbonden worden:
Was geschah mir: Horch! Flog die
» Zeit wohl davon? Falle ich nicht?
Fiel ich nicht - horch! in den Brunnen der
» Ewigkeit?
Nietsche gebruikt een paar ‘standaard-‘uitdrukkingen met ‘Ewigkeit’: (bestimmt) seit Ewigkeiten, Gott, von Ewigkeit zu Ewigkeit.
En formuleert een aantal bijzondere expressies met ‘Ewigkeit’:
Blick der Ewigkeit
Ja, zur Treue gemacht, gleich mir, und zu zaertlichen Ewigkeiten…
Den Geruch verstaubter Ewigkeiten athmete ich
Diese lange Gasse zurueck: die waehrt eine Ewigkeit.
Siehe, sprach ich weiter, diesen Augenblick! Von diesem Thorwege Augenblick laeuft eine lange ewige Gasse _rueckwaerts_ hinter uns liegt eine Ewigkeit.
Denn ich liebe dich, oh Ewigkeit!
Denn alle Dinge sind getauft am Borne der Ewigkeit und jenseits von Gut und Boese
In jedem Nu beginnt das Sein; um jedes Hier rollt sich die Kugel Dort. Die Mitte ist ueberall. Krumm ist der Pfad der Ewigkeit." -
"Doch alle Lust will Ewigkeit - will tiefe, tiefe Ewigkeit!"
Oh wie sollte ich nicht nach der Ewigkeit bruenstig sein und nach dem hochzeitlichen Ring der Ringe, - dem Ring der Wiederkunft!
Was geschah mir: Horch! Flog die
» Zeit wohl davon? Falle ich nicht? Fiel ich nicht - horch! in den Brunnen der » Ewigkeit?
Nun schlieft ihr euch aus, wie lange doch? Eine halbe Ewigkeit!
Brunnen der Ewigkeit!
ein Duft und Geruch der Ewigkeit
Lust aber will nicht Erben, nicht Kinder, - Lust will sich selber, will Ewigkeit,
will Wiederkunft, will Alles-sich-ewig-gleich.
Alle Lust will aller Dinge Ewigkeit.
Lust will _aller_ Dinge Ewigkeit, will tiefe, tiefe Ewigkeit!
Zarathustra's Rundgesang: "Noch ein Mal", dess Sinn ist "in alle Ewigkeit!"
 
Nietzsche’s ‘leer van de eeuwige wederkeer’ stelt een paar tijds-problemen aan de orde. De wil lijkt niet terug in de tijd te kunnen (‘Es war’), en de lust wil zichzelf in stand houden. Nietzsche wil een oplossing voor beide problemen en vindt deze in het aan elkaar verbinden van toekomst en verleden in ‘dem Ring der Wiederkunft’, zodat je op de heenweg alsnog terugkomt en zo ook (de lust) zelf in stand blijft (‘Noch ein Mal’).
Deze positieve invulling wijkt ietwat af van GS 341, 194-195 / 3.570: ‘eeuwige wederkeer als de ergste nachtmerrie voor elke vrije geest..

Het is de vraag of de ruimtelijke metafoor van een gesloten lijn (bv een cirkel) geldt voor de tijd en of deze zo van ‘tijd’ een soort ‘eeuwigheid’ kan maken. Nietzsche lijkt het door hem hartstochtelijk bepleite ‘ja’ tegen het (tijdelijke) leven te overspannen tot een amen op ‘n (eeuwige) herhaling ervan.
Als de slang zichzelf in z’n staart bijt en maar lekker door blijft peuzelen, bijt hij uiteindelijk z’n eigen kop af.
 
(..)
Nietzsche, Levinas, tijd
http://home.planet.nl/~verh2375/nietzsche.html
(..)
 
 
 

Hermetaforisering
Veel woorden en uitdrukkingen die lijken te verwijzen naar iets of iemand buiten het concrete leven hier en nu, moeten volgens Nietzsche ontdaan worden van hun letterlijke interpretaties en weer metaforisch begrepen worden. Dit proces van (her)metaforisering stopt natuurlijk ook niet voor de ‘wahre Lehre’ die Nietzsche zelf presenteert. Bij elk concept en bij elke expressie die op het eerste gezicht een gedachte van Zarathustra/Nietzsche zelf lijkt uit te drukken, is de vraag te stellen of deze niet ook metaforisch is te interpreteren. Een consequent volgehouden hermetaforisering maakt het vrijwel onmogelijk om een eenduidige interpretatie van welke fragment van zijn werk dan ook vast te stellen. Wat gefundenes Fressen is voor de lezer die naast de cirkel van de eeuwige wederkomst ook graag in hermeneutische cirkels blijft rondtollen.
 
 
Afbraak noodzakelijk voor opbouw?
Een terugkerende gedachte bij Nietzsche is dat alleen door afbraak en ondergang iets nieuws kan ontstaan. Deze gedachte lijkt mee bepaald door het fysicalisme/biologisme in zijn benadering. Als er plaats is voor A of B en niet voor A en B dan kan B er alleen zijn ten koste van A. Deze regel van ‘exclusief beslag van tijdruimte’ gaat echter al binnen de fysica niet op voor alle verschijnselen (vergelijk bv de elementaire eventiteiten waarvoor het uitsluitingsprincipe van Pauli niet geldt). Ook binnen de cultuur zijn er meerdere typen eventiteiten waarvoor het niet opgaat dat het ene noodzakelijkerwijs alleen maar kan bestaan ten koste van het andere. Er is bv in principe alle tijdruimte voor nieuwe computerprogramma’s en alles wat deze kunnen (re)produceren, zoals: (afbeeldingen van) kunstwerken, (uitvoeringen van) muziekstukken etc. Bij dit soort eventiteiten is er eerder sprake van consumeerbaarheids-schaarste dan van resource-schaarste.
 
 
Er wordt wat afgelachen in ASZ
Wie lachen en hoe of waarom:
Zarathustra Gelaechter der Hoehe, bei sich im Herzen,ueber Schwaerze und Schwere, erhoben, ueber alle Trauer-Spiele und Trauer-Ernste, ueber eure Verwunderung, ueber diese Nacht- und Grabwaechter, wie ein buntes Gezelt ueber uns, heimlich, mit Schwermuth und Bitterkeit, Sehnsucht, spoettisch, wolkenlos, gierig, vor Liebe und Bosheit, ich selber sprach heilig mein Gelaechter, Wahrlacher, ueber sich selber,
ich selber setzte mir diese Krone auf, ich selber sprach heilig mein Gelaechter, ob seiner [sc. Gewissenhafte] "Wahrheiten", toedtend, zornig
Uebermensch der Mensch fuer den Uebermenschen: ein Gelaechter oder eine schmerzliche Scham
Mensch zehn Mal musst du lachen am Tage (..) zehn Gelaechter
Selbst Dein Selbst lacht ueber dein Ich und seine stolzen Spruenge.
der Heilige Greis & Z wie zwei Knaben
Volk hassen, Es ist Eis in ihrem Lachen
Muth  
Teufel Hohnlachen
Schild der Schoenheit heiliges Lachen und Beben
Schoenheit ueber euch, ihr Tugendhaften
Born Entgegen lachen soll er euch mit _seiner_ Reinheit
Leben boshaft
Erkenntnis Noch hat seine Erkenntniss nicht laecheln gelernt und ohne Eifersucht sein
Herz der Erde  
der Sarg spie tausendfaeltiges Gelaechter aus
Hirt > Verwandelter
Nicht mehr Hirt, nicht mehr Mensch, - ein Verwandelter, ein
Umleuchteter, welcher _lachte_! Niemals noch auf Erden lachte je ein Mensch, wie _er_ lachte!
Glueck  
Luegen-Traum  
Weisheit ueber alle "unendliche Welten"
Goetter Goettlichkeit, dass es Goetter, aber keinen Gott giebt
Menschen ich hiess sie lachen ueber ihre grossen Tugend-Meister und Heiligen und Dichter und Welt-Erloeser.
Wahrheit Und falsch heisse uns jede Wahrheit, bei der es nicht Ein Gelaechter gab!
Loewe  
Sehnsucht  
Augen-Himmel Sehnsucht der Ueber-Fuelle
Seele ob seiner Haesslichkeit (..) Ueber-Guete deines Laechelns
Schaukel-Blick lachenden fragenden schmelzenden
Blitzen die Ja! sagen, Ja! lachen (..) des schoepferischen Blitzes
Bosheit Spott-Gelaechter
Gott sein Glueck lacht. So – lacht ein Gott. Still! -
alle guten Dinge  
hoeheren Menschen Lernt ueber euch lachen, wie man lachen muss!
Erhebt eure Herzen, ihr guten Taenzer, hoch! hoeher! Und vergesst mir auch das gute Lachen nicht!
Sturm dieser Geist aller freien Geister
Mitternacht wie sie im Traume lacht!
Het lachen maakt deel uit van de ‘leer’ van Zarathustra, die hij ook op dit punt contrasteert met de leer en het leven van Jezus:
Waere er doch in der Wueste geblieben und ferne von den Guten und
Gerechten! Vielleicht haette er leben gelernt und die Erde lieben
gelernt - und das Lachen dazu!
Verheven boven de waarheden van woorden drukt het lachen van Zarathustra waarachtigheid, de echtheid van het er zo zijn (alle gute Dinge lachen) en van gevoelens uit. Het lachen is zowel afbrekend (boshaft, zornig, spoettisch, mit Schwermuth und Bitterkeit, toedtend) als opbouwend (Sehnsucht, Liebe, schoepferisch) als bevrijdend (wolkenlos).
In het lachen overwint de hogere mens zichzelf:
Lernt ueber euch selber lachen, wie man lachen muss!
So lernt doch ueber euch hinweg lachen!
Das Lachen sprach ich heilig; ihr hoeheren Menschen, lernt mir - lachen!

 
Medelijden – Nietzsche vs de spiegelneuroot?
Aan het eind van het vierde deel viert Zarathustra de overwinning van zijn laatste zonde: die van het medelijden met de hogere mens. Eerder ‘verklaarde’ hij de dood van God uit diens overmaat aan medelijden (Gott ist todt; an seinem Mitleiden mit den Menschen ist Gott gestorben (..) Ist es wahr, was man spricht, dass ihn das Mitleiden erwuergte, - dass er es sah, wie _der_Mensch_ am Kreuze hieng, und es nicht ertrug, dass die Liebe zum Menschen seine Hoelle und zuletzt sein Tod wurde?).
Zarathustra associeert medelijden met schaamteloosheid (tav het lijden), wellust (leedvermaak), geestesdronkenheid, leugenachtigheid, gevaar, afgrond, zwakheid, dwaasheid, verstikkendheid, nieuwsgierigheid, deugd van kleine mensen.
Maar de ‘Ueber-Mitleidige’ moet sterven, overwonnen worden.
Tegenover (boven) het medelijden (de naastenliefde) stelt Z de scheppende liefde, de verleiding tot en de rechtvaardiging van het leven, oorlog, moed en dapperheid.
Deze scheppende liefde overwint uiteindelijk ook het zelfmedelijden (medelijden met het eigen verdriet):
Mein Leid und mein Mitleiden - was liegt daran! Trachte ich denn nach
_Gluecke_? Ich trachte nach meinem _Werke_!

Recent neurologisch onderzoek richt zich op zgn ‘spiegelneuronen’ die een grote rol zouden spelen bij de neiging om het gedrag van anderen (mensen en/of dieren) mentaal te imiteren. De spiegelneuroot laat zich in denken en voelen overmatig bepalen door het gedrag van anderen, wat zich (tijdelijk) zowel in de richting van altruïsme als in de richting van egoïsme kan ontwikkelen. Nietzsche lijkt zich met een retoriek van verdachtmaking eenzijdig te keren tegen altruïstische spiegelneuroten. Bij de meeste mensen (en dieren) zitten echter zowel (tijdelijk en spontaan) altruïsme als (tijdelijk en spontaan) egoïsme zowel hardwired als softwared ‘in ‘t systeem’. In bepaalde tijden en culturen wordt meer accent gelegd op de neiging tot altruïsme dan die tot egoïsme (solisme), waardoor mensen als teamplayers tot grotere prestaties komen dan elk voor zich. In andere tijden en culturen is er meer aandacht en bewondering voor ‘de held’. Nietzsche lijkt niet ongevoelig voor de laatste romantisering.
 
 
 
Gregory Moore, Nietzsche, biology and metaphor, 2002
over de metafoor van de gezondheid bij (en na) Nietzsche
samenvatting:
abstract Moore, 2002
 
 
Door Nietzsche gecomponeerde muziek
 
Da geht ein Bach (1862 tekst van Klaus Groth )
http://nietzschemusicproject.org/bachpg.html
http://www.virtusens.de/walther/groth2.wav

Verwelkt (1864, tekst van Sándor Petöfi )
http://www.virtusens.de/walther/petoefi3.wav
 
Das Fragment an sich (1871)
http://nietzschemusicproject.org/fragpg.html
 
Nachklang einer Sylvesternacht (1871 voor Cosima von Bülow, dochter van Franz Liszt, eerst echtgenote van dirigent von Bülow, later geliefde van Wagner met wie zij in 1870 huwde)
fragment
http://www.virtusens.de/walther/sylv.wav
 
Manfred Meditation (1872)
http://www.virtusens.de/walther/manfred1.wav
http://www.virtusens.de/walther/manfred2.wav
http://www.virtusens.de/walther/manfred3.wav
http://nietzschemusicproject.org/manfredpg.html
 
Hymnus an die Freundschaft (1874)
http://www.virtusens.de/walther/hymnus.wav
 
Gebet an das Leven (1882)
kerncompositie van N: Gebet an das Leben (1882), tekst van Lou Salomé
((platonisch?) geliefde van N in een ménage a trois met Paul Rée)
gebruik makend van een thema uit het piano-stuk Hymnus an der Freundschaft (1874) van de hand van N
Gebet an das Leven (1882)
http://www.virtusens.de/walther/gebet.wav
 
Gewiß, so liebt ein Freund den Freund,
Wie ich Dich liebe, rätselvolles Leben!
Ob ich in Dir gejauchzt, geweint,
Ob Du mir Leid, ob du mir Lust gegeben.
 
Ich liebe Dich mit Deinem Glück und Harme;
Und wenn Du mich vernichten mußt,
Entreiße ich schmerzvoll mich Deinem Arme,
Gleich wie der Freund der Freundesbrust
Gleich wie der Freund der Freundesbrust.
 
 
Commentaar bij N’s muziek.
N's liederen (1861-1865) beschouwd als meest succesvolle composities (invloed
Schubert, Schuman - romanticistische stijl die N zelf later zou afwijzen)
[OBW liederen gemaakt in dezelfde jaren dat in Amerika de burgeroorlog woedde]
1872 Manfred Meditation (<boek Lord Byron, mee als reactie op Schuman's
Manfred: N: seine Manfred-Musik ist ein Mißgriff und Mißverständnis bis
zum Unrechte). N's Manfred op zijn beurt afgekraakt door Hans von Bülow, wiens ex-echtgenote Cosima de vrouw was geworden van Wagner tot wiens 'inner circle' ook N behoorde. Daarna componeerde N maar weinig meer.
Hans von Bülow’s oordeel over N’s Manfred:
"das Extremste von phantastischer Extravaganz",
das "Unerquicklichste und Antimusikalischste" was ihm seit langem zu Gesicht
gekommen sei, musikalische Parodie auf die "Zukunftsmusik"
"musikalisches Fieberprodukt"," Aberration ins Componiergebiet",
"bedauerliche Klavierkrämpfe"
Friedrich Hegar: "N’s Absicht seine zu Grunde liegenden Stimmung musikalisch Ausdruck zu geben versuchen. Freilich fehlt dem ganzen, was die Gestaltung der musikalischen Ideen anbetrifft, die Erfüllung gewisser architektonischer Bedingungen so, daß mir die Komposition mehr den Eindruck einer stimmungsvollen Improvisation als eines durchdachten Kunstwerks macht."
vergelijk ook:
Gersdorff in z’n Erinnerungen: "Seine Improvisationen (in der Pfortenser Zeit) sind mir unvergeßlich."
[OBW improviserend karakter van het werk van Nietzsche, dit typeert niet alleen z'n muziek, maar ook z'n gedichten en boeken]
C.P. Janz over relatie muziek en boeken van N:
trotz gewisser, manchmal recht störender kompositionstechnischer Mängel ernstgemeinte und ernstzunehmende Werke
die Kompositionen und Kompositionsversuche Nietzsches sind aber von besonderem und hohem Wert für die Erhellung seines Grundwesens
Er komponiert nun auch Messe, Motetten, ein Miserere und schließlich Teile zu einem Weihnachts-Oratorium. Alle diese Werkansätze sind als gescheitert anzusehen.
1861v Periode der Kleinformen, die in seiner Zeit beliebten »Albumblätter« (bei Mendelssohn »Lieder ohne Worte«) und Lieder, also Lyrik. Hier gibt er als Komponist sein Bestes.
Nietzsche scheitert in den »Freundschafts«-Kompositionen (Monodie, Manfred, Nachklang, Hymnus) genau so wie in den Freundschaften selber.
beinahe alle Kompositionen hat Nietzsche zu Geschenkzwecken oder Widmungen benutzt, die meisten sind sogar nur darum entstanden. Es sind ganz persönlich gerichtete Kundgebungen seiner Neigung und stehen darum in ihrem Wesen dem Brief näher als dem philosophischen Werk; sie haben einen durch die Art der Musik gegebenen gehobenen Aussagewert in einer durchaus persönlichen Weise. Obwohl sich Stileinflüsse verschiedener Komponisten aufzeigen lassen, wie Beethoven, Schumann, Chopin, Liszt, so eignet ihnen doch ein spezifischer Nietzschescher Zug der Melancholie. Auffallend ist das völlige Fehlen Wagnerscher Einwirkung (bis auf den »Nachklang einer Sylvesternacht«). Die Dämonie und Gefühlsmächtigkeit Wagners blieb dem Musiker Nietzsche fremd, als Musiker war er nie »Wagnerianer«.
Helmut Walther,
Nietzsche as composer (2000)
For Nietzsche, musical creation--as well as his listening to music--was always an existential expression, his music reflects subjective moods; in his view, life without music was a mistake, as he once said.(3) Thus he is basically not driven to composing and composition by an inner idea; rather, in addition to a certain "mood", he also required an outer occasion, as we can see from the various dedications, such as within his family or from that to Cosima Wagner, or from the example of the "Lebensgebet" by Lou Salomé.
N "der in Briefen Worte durch einen Akkord ersetzte, um eine Stimmung genauer mitzuteilen (..) für Nietzsche sind Töne, Klänge und Rhythmen immer Chiffren des Unsagbaren".
ivm de breuk met Wagner:
The Triumphlied by Brahms must have made a strong impression on Nietzsche, since already on July 12, he went to Zurich with Romundt in order to attend a new performance of it there - and he also obtained a piano extraction of it,
fragment Brahms:
http://www.virtusens.de/walther/triumph.wav
Een poging van N om dit werk van B bij W te 'introduceren' stuitte op grote woede van W die niets van B moest hebben.
Cosima (15 jaar later): Ein Hymnus an die Freundschaft (see "Nietzsche and Music" Page) hat eigentlich den Bruch begonnen. Er kam nach Bayreuth und war sehr traurig..."
Contrary to this, for Nietzsche, his disappointment began with the Brahms event in 1874. All of a sudden, his revered "master" was devoid of all of his majesty and "greatness" and revealed himself as a petty, jealous despot who was not strong enough to honor the capabilities of another composer without being afraid of losing his position.
N vs Wagner's muziek:
Alles in allem keine Schönheit, kein Süden, nichts von südlicher feiner Helligkeit des Himmels, nichts von Grazie, kein Tanz, kaum ein Wille zur Logik (N Jenseits von G&B) (..)
Der Teil wird Herr über das Ganze, die Phrase über die Melodie, der Augenblick über die Zeit (auch das tempo), das Pathos über das Ethos ... schließlich auch der esprit über den 'Sinn' (..)
Verfalls-Symptom, ein Beweis dafür, daß sich das Leben aus dem Ganzen zurückgezogen hat und im Kleinsten luxuriert (..)
Symptomatik eines Niedergangs der organisierenden Kraft: anders ausgedrückt: der Unfähigkeit, große Verhältnisse noch rhythmisch zu überspannen - eine Entartungsform des Rhythmischen (..)
Walther: Sice N lauds aphorism as his very own form, this criticism of Wagner does, in the end, also apply to himself! (..)
N's musical pieces are quite personal means of expression, and they are closer related to his letters than to his philosophical work (..)
Dietrich Fischer Dieskau:
Nietzsches musikalische Begabung war jedoch ungeachtet solcher Meinung außerordentlich. Sie gehörte bestimmend zu seinem Wesen. So muß seine kunstpsychologische Analyse analog zu seinem Musiksinnen und zu seiner Freude an der Polyphonie gesehen werden. Sein Drang, in die Abgründe der Psyche zu leuchten, entspricht dem Willen eines Musikers, Seelenvorgänge ans Licht zu bringen, die einzig durch die Musik darstellbar erscheinen.
 
 
Sprung
‘sprong’ in ASZ (de hofnar over de koordanser, de doodssprong van de ‘Müdigkeit’ die ‘Götter und Hinterwelten’ schiep) – relatie Kierkegaard?
What makes it particularly tempting to discuss Nietzsche's relation to Kierkegaard, apart from their inherent similarities and differences and the fact that they are often discussed together, is that Nietzsche, in a letter to Georg Brandes from February 19, 1888, claims that he intended to study Kierkegaard:
Ich habe mir für meine nächste Reise nach Deutschland vorgesetzt, mich mit dem psychologischen Problem Kierkegaard zu beschäftigen, insgleichen die Bekanntschaft mit Ihrer älteren Litteratur zu erneuern. Dies wird für mich, im besten Sinn des Worts, von Nutzen sein,—und wird dazu dienen, mir meine eigne Härte und Anmaaßung im Urtheil "zu Gemüthe zu führen."1 [End Page 251]
Nietzsche lived in Nice when he wrote this, and never returned to Germany before his mental collapse in January 1889. Nietzsche's intention to study Kierkegaard was expressed in response to a letter from Brandes, where he recommended Kierkegaard to him...
OBW Suggereert ‘Bekanntschaft mit Ihrer älteren Litteratur zu erneuern’ niet dat N al eerder (via het werk van B?) op de hoogte was van het werk van K en dan mogelijk ook met het ‘sprong’-karakter van K’s denken over religie?
 
 
begrip halcyonic bij Nietzsche
 
etymologisch
L. halcyon, from Gk. halkyon, variant (perhaps a misspelling) of alkyon "kingfisher," from hals "sea, salt" + kyon "conceiving," prp. of kyein "conceive." Identified in mythology with Halcyone, daughter of Aeolus, who when widowed threw herself into the sea and became a kingfisher.
 
mythologisch
Halcyon is a term that originates from the Greek myth of Alcyone. It may refer to:
Halcyon (dialogue), an ancient work of literature
Alcyone was a Greek demi-goddess, sometimes regarded as one of the Pleiades. More often she was thought of as the daughter of Aeolus and wife of Ceyx, she had a son called Eosphorus and the king of Thessaly. They were very happy together, but, when Ceyx perished in a shipwreck, Alcyone (whose name means "queen who wards off storms") threw herself into the sea. Out of compassion, the gods changed them into the halcyon birds. When Alcyone made her nest on the beach, waves threatened to destroy it. Aeolus restrained his winds and made the waves be calm during seven days in each year, so she could lay her eggs. These became known as the "halcyon days", when storms never occur. The halcyon has become a symbol of tranquillity.
 
lexicaal
halcyon, halcyonian, halcyonic
adjective:
1. Calm; quiet; peaceful; undisturbed; happy; as, "deep, halcyon repose."
2. Marked by peace and prosperity; as, "halcyon years."
 
Nietzsche: halkyonischer Musik
kalmte en rust tussen de stormen door
muziek die de chaos tijdelijk tot bedaren brengt
MP ook associatie met zomer
 
zoeken gebruik op trefwoorden, bv
http://www.doc.ic.ac.uk/~rac101/concord/
halcyon
Beyond Good and Evil
[VII: Our Virtues] [4124] their moment of smooth sea and halcyon self-sufficiency, the
[VIII: Peoples and Countries] [4964] different with Felix Mendelssohn, that halcyon master, who, on
[IX: What is Noble?] [6487] the tempter-god smiled with his halcyon smile, as though he had
[nou ja, daar zit weinig muziek in…]
 
 
Verhouding Nietzsche en de (Middeleeuwse) mystici
bv de godloosheid van Meister Eckhart (1260-1328), die het contemplatief perceptuele (intellect, rust, stilte, eenheid, leegheid, beweging, stroom, helderheid, ‘onweten’ als hogere vorm van weten) stelt tegenover het controlerend conceptuele (ego, wil, geheugen, deling, binnen vs buiten, getal, vervreemding) God is slechts een manier van spreken over ziel en wereld. Afbraak van het (godsdienstige) ego om ruimte te maken voor het scheppend beamen, ja zeggen.
Meister Eckhart had een voorkeur voor de ‘boom des levens’ (daarvan eten = eeuwig leven) tov de ‘boom van goed en kwaad’ (Genesis).
Merkwaardig genoeg lijkt ook Nietzsche de ene mythe te vervangen door een andere, die (naast de antieken) deels aan dezelfde bron is ontleend. Hij hakt de boom van de kennis van ‘Gut und Böse’ om, maar wandelt vervolgens via een literaire omweg naar de boom van het eeuwige leven aan de voet waarvan hij het licht ziet. Een verschil met Eckhart is het enthousiasme waarmee Nietzsche blijft vasthouden aan ego en wil.
 
 
invloed op Freud (die ons bewust(er) maakte van ons onbewuste)
Via twee sporen: Verlichting (rationaliteit) en Romantiek (irrationaliteit) is er bij bepaalde filosofen een grote gefascineerdheid door de verwoestende grootheid van de natuur: Schopenhauer (chaos en geweld), Nietzsche (machtswil en pathos).
Bij Freud leidt dit spoor tot psychologische toepassingen: Es (drift en begeerte) waaruit het Ich opborrtelt om dan (onder invloed van het morele Über-ich) OF rationeel optimistisch te denken dat het ‘t onbewuste Es wel droog kan leggen en inpolderen OF irrationeel pessimistisch tamelijk machteloos mee te deinen op ontembare oerkracht van de golven van het Es.
(Sigmund Freud: Werken. Bezorgd door Wilfred van Oranje, 2006)
 
 
invloed op Richard Dawkins (metafoor van de ziekte)
Wetenschappen gaan na hoe iets, wat met behulp van denken, observatie en experiment onderzocht kan worden, werkt.
Dat leidt tot kennis, maar niet tot aanwijzingen hoe die kennis praktisch gebruikt kan (techniek), moet (politiek) of behoort (ethiek) te worden.
Religies zouden deze praktische levenswijsheid wel bieden (volgens critici van het door Richard Dawkins geschreven boek ‘God als misvatting’, 2006, waarin hij religies beschouwt als parasitaire memen (‘n soort ‘culturele genen’), die volgens hem fungeren als dodelijke ziekte-verwekkers).
 
 
invloed op Peter Sloterdijk (Zorn und Zeit, 2007)
Plato spreekt over thymos, het trotse en strijdbare gedeelte van het menselijk gemoed, de energiebron die affecten als toorn, geldingsdrang, eerzucht, rechtvaardigheidsgevoel, woede, drift, strijdbaarheid moed en trots levert.
Thymos is onderscheiden van eros, de energiebron die ons naar bezit, een partner, en een gezin drijft. De erotische affecten horen bij het huishouden (oikos) en de economie, de private sector. De thymotische affecten horen bij de staat (polis) en de politiek.
Volgens PS is de Europese beschaving eenzijdig erotisch: gericht op wederzijdse afhankelijkheid. Als tegengewicht op zoek naar trots: door het streven naar erkenning, eerzucht, ambitie, kan een stralend, genereus en joviaal zelfbewustzijn ontstaan.
Het kan ook misgaan in zelfoverschatting, rancune en haat.
[OBW Kan er ‘te veel ruimte’ gegeven worden aan de neurologische neigigen tot meevoelen, medeleven, medelijden? vgl Nietzsche's veldtocht tegen medelijden die deze aanleg lijkt te willen negeren. De trots-kant van het verhaal van PS zou ook gelezen kunnen worden als een soort mimêsis (imitatie, in dit geval herneming van de handelingen van anderen in jouw verhaal, cf Ricoeur) van de manier waarop de (bv Arabische) eer-cultuur in het algemeen en radikale islamisten in het bijzonder zich manifesteren. Is in de westerse cultuur het agressief-thymotische niet meer vruchtbaar verwerkt in allerlei vormen van geweldloze competitie (concurrentie in bv politiek, economie of sport)?]
 
 
mijn meest rustgevende Nietzsche co-reader in 2007

(Saartje is op 25.08.2008 op 16-jarige leeftijd overleden aan hartproblemen)
 
 
Arnout Hostens, Friedrich Nietzsche – kind van zijn tijd, 1998
De vrije geest en de natuurwetenschappen
Reconstructie van Nietzsche’s bronnenmateriaal, met name vanuit de natuurwetenschappen van zijn tijd en Nietzsche’s vertaalslag van natuurwetenschappelijke noties naar de cultuur. Wat N vooral aansprak was de afbraak van vertrouwde begrippenkaders, de relativiteit van concepten (vs substantialiseringen) en het idee dat de wereld door krachten wordt gedreven (oiv Robert Mayer, Helmholtz, Joule). Entropie (Thomson, Clausius) geeft fysische processen een (onomkeerbare) (tijds)richting.
Historisch-wetenschappelijke benadering ingezet tegen de metafysica (oiv Jacob Burckhardt en Paul Rée).
Evolutietheorie wijzigt de gedachten over afstamming (oiv Darwin, Spencer).
Bronnen voor AH bv uitleenfiches van de Bazalse universiteitsbibliotheek.
De wiskundige Boscovich: dynamische krachtpuntentheorie (onkrachting van het [atomistisch] materialisme. Invloed Spir (kritisch idealisme), von Helmholtz (over natuurkrachten), Paul Reis (Lehrbuch der Physik), Schmidt en Haeckel (over het darwinisme). N boeien niet zozeer de details als wel de filosofische implicaties zoals het dynamisme, de fysiologie en het evolutionisme en de consequenties daarvan voor wereldbeeld, moraal, vrije wil, mensbeeld.
Eind 1876 N zeer beperkte natuurwetenschappelijke kennis (in vergelijking met bv Leibniz, Kant of Schopenhauer).
1876-1878 Menselijk, al te menselijk (MA)
N’s ontwikkeling van artiestenmetafysica (Menschliches..) naar vrijgeesterij (Die fröhliche Wissenschaft) naar artiestenvrijgeesterij (Also sprach Zarathustra).
N presocratische, aforistische stijl (vs systeemdenken). Wetenschap beschrijft (verklaart niet), is niet objectief maar vermenselijkt [metaforiserend antropocentrisme]. Ook N’s ‘blind noodzakelijke Worden’ is zo’n metafoor/fictie. Jacob Burckhardt: de geschiedenis kent geen teleologische richting of immanente finaliteit. De ‘grote, edele mens’ vs socialisme, massa, democratisering en algemene nivellering. N door rigoreus zelfonderzoek oude waarden afbreken en nieuwe waarden opbouwen. N sterke interesse in de voorwaarden [bv welke ficties zijn richtinggevend] voor nieuwe waarden.
Oude waarden gaan uit van een substantiële Zijns-metafysica die leidt tot geloofsartikelen zoals vrije wil, Ik, ziel, rede, absolute moraal, schuld etc.
N: dualistisch denken gaat terug op het onvermogen tot causaal denken en de oudste opvatting van dromen (‘al te menselijk’). Zwartgallige religie en pessimistische metafysica zorgden ervoor dat we de liefde voor het leven en het gevoel voor de aarde verloren. Toch beschouwt N ze als [historisch gezien] ‘zinvolle vergissingen’. Ook de natuurwetenschappelijke ‘noodleugens’ (zoals dingen, causaliteit of identiteit) hebben een regulatieve waarde.
Boscovich: deterministisch dynamisme van krachtpunten (vs ‘atomen’) – materie is niets anders dan een combinatie van bewegingen > invloed op N’s dynamistische Wil-tot-macht-filosofie.
Toch wordt kennis ook gekenmerkt door vertwijfeling en tragedie: het onlogische en ongerechtigheid zijn onvermijdelijk omdat ons materiaal onvolledig is, we dit materiaal op onjuiste manier samenstellen en het materiaal noodzakelijk het resultaat van onzuivere waarneming is. Beaming van de leugen, de vergissing, het niet-weten en het subjectieve van de kennis.
Tussen kritisch idealisme en positivisme.
Invloed Afrikan Spir, Denken und Wirklichkeit: identiteit vs het scepticisme van Hume (N bestudeert dit vooral tussen 1873 en 1877) > toename kritiek op Schopenhauer.
[Niet elke kennis is in elke context relevant – cf schipper in storm en kennis van de chemische samenstelling van zeewater. Onderscheid noodzakelijke, voldoende en aantrekkelijke kennis.]
N vs Spir’s aprioristische denknorm – N: ook het denken is geworden/in wording en geen vaste grootheid vanwaaruit zekere conclusies zijn te trekken.
N de identiteitsstelling (geloof in substanties) is een oervergissing.
Het denken is niet onmiddelijk zeker van zichzelf (vs Descartes en Spir).
Eugen Dühring, Der Wert des Levens – vs Schopenhauer (in 1875 bestudeerd en uitgebreid samengevat en becommentarieerd > aforismen). D vs dualisme, vs zowel optimisme en pessimisme als eenzijdige oordelen (> MA,28 – N: ‘goed’ en ‘kwaad’ hebben slechts betekenis met betrekking tot de mens, er is slechts blinde noodzakelijkheid), D beklemtoont het subjectieve en labiele karakter van de kennis en de waardeoordelen, driftleven globaal omschreven als macht, kritiek van de zuivere, praktische waardeoordelen (als subjectief), het scheppen heeft een hogere waarde dan het kennen (door N onderstreept, > MA, 32 de maat waarmee wij meten, is geen onveranderlijke grootheid – we zijn onlogisch en onrechtvaardig en zien dat in), D vs egoïsme en ascetisme als tegennatuurlijke ontaardingen (N hier niet mee eens), N in MA, 33: zonder de levensnoodzakelijke vergissing van de vermeende [levens]doelen is het leven onleefbaar. In die zin is ook het latere concept van de Uebermensch een ‘noodleugen’.
Invloed van de bilogie.
Het is of teleologie of strenge noodzakelijkheid. Dualisme, religie en metafysica zijn uitgeteld, nu liefde voor de aarde en de naaste dingen (tgo het nihilisme). N heeft geen boeken van Darwin zelf gelezen – alleen uit de tweede hand, met name via Duitse darwinisten. De kans om via George Robertson in contact te komen met Darwin en anderen laat N onbenut. Probleem: N’s rudimentaire kennis van het Engels. 1874/75 Oscar Schmidt, Descendenzlehre und Darwinismus. Ernst Haeckel, Natürliche Schöpfungsgeschichte (de ontogenese recapituleert de fylogenese) – H verwerpt het vitalisme (er is volgens hem geen [onherleidbaar] verschil tussen het organische en het anorganische), lichaamsfuncties hebben zich toevallig ontwikkeld; wetenschap kan niet uitstijgen boven het web van zelfgesponnen begrippen die onverklaard blijven.
N vindt de descendentie-theorie van Lamarck aantrekkelijk omdat deze uitgaat van één oorzaak – de causa efficiens. Darwin’s seksuele selectie zou ruimte scheppen voor de causa finalis (teleologie). N verheerlijking van zijn zwakte/ziekte en zijn eenzaamheid (‘teerder en vrijer’) als noodzakelijk voor vooruitgang. Niet kuddevorming en gelijkheid (alleen goed voor continuïteit), maar individualisering en diversiteit bevorderen de cultuur. De natuur is amoreel, moraliteit is een esthetisch fenomeen, N vs een altruïstische moraal. MA,95: juist een instelling die zo persoonlijk mogelijk is, levert ook het grootste nut op voor het algemeen (..) Van zichzelf een volledige persoon maken (..) brengt verder dan medelijdende opwellingen en handelingen ten gunste van anderen (N hierin ook vs het positivisme van Paul Rée). Het positivisme kiest voor de regel en het Wij, Nietzsche voor de uitzondering en het individu.
von Helmholtz – fysiologie (auditief, visueel), rol van ervaring en verwachting bij waarneming.
N mechanistisch wereldbeeld, strikt deterministisch, maar toch bekritiseert hij mechanistische concepten zoals materie, causaliteit en wetmatigheid (als ‘metaforische ficties’).
1879-1881 De Vrolijke Wetenschap (FW)
Nieuwe ideeën: amor fati, eeuwige wederkeer van het gelijke, Zarathustra.
De waarde van een cultuur wordt bepaald door de houding tegenover de kennis, het leed en het individu. De Griek is zichzelf genoeg, innerlijk vrij en onafhankelijk. Epictetus: Niet de dingen, maar de meningen over dingen die er helemaal niet zijn, hebben de mensen zo verstoord.
Karl Semper, anti-teleologisch boek > N’s aforismen. Het goed functioneren van een geheel is geen doel, maar louter het gevolg van toevallige fysiologische combinaties. N dood van het Ik en van God als bron van argumenten tegen het bewuste, verantwoordelijke handelen en de vrije wil. Doelen en motieven slechts tekens/signalen die ons bewustzijn binnentreden ‘nadat de handeling reeds aan het worden is’. Gezondheid leidt tot monisme, zwakheid en ziekte tot pessimisme en dualisme. N reductie van denken, waarnemen en oordelen tot fysiologische processen. Kant’s kennistheorie vertrekt vanuit de geest, die van Nietzsche vanuit de fysiologie en de innerlijke gesteldheid van het lichaam. Kant: universele categorieën vh verstand, Nietzsche beklemtoont echter het individuele, labiele, variërende en dynamische van de lichamelijke werking. Nu reeds allerlei elementen van Nietzsche’s perspectivisme, primaat lichaam en driftleven, de beaming van schijn en illusie.
Bronnen van N’s machtsdenken: Griekse levenshouding, darwinisme, Madame de Rémusat, Lüdeman. Allerlei culturele fenomenen geanaliseerd als vormen van machtsontplooiing > ‘wil tot macht’ (op ‘n onbewust niveau).
Peter Gast speelt Nietzsche meerdere natuurwetenchappelijke publicaties toe. In 1881 bestelt en leest N meerdere natuurwetenschappelijke boeken.
Robert Mayer, Die Mechanik der Wärme (1868): mechanische beweging en warmte correleren en zijn in elkaar om te zetten > mechanisch warmte-equivalent. Katalytische processen: opbouw potentiële energie > explosieve ontlading. Nietsche past dit ontladings-idee toe op de cultuur. Kleine oorzaken, grote gevolgen = opbouw van kracht > explosie. Mayer: verkeerd om nodige ontladingen bij leed en geestelijke storingen te onderdrukken. N: ontlading van driften dus goed (misdaad uit het strafrecht halen), ook ontlading van mismoedigheid in handenarbeid.
Er is één kracht in wisselende vormen. Het levende is een vorm van het dode. Behoud van kracht > N: eeuwige wederkeer van het gelijke.
Du Bois-Reymond: experimenten met reacties van levende kikkers op elektische impulsen > samenhang zenuw/spier-werking en elektriciteit. Forster: processen van oplading en ontlading in amoebe-onderzoek. N: ook voorstellingen kunnen fungeren als ontladingsprikkels. [Grappig onbegrip bij N waar hij in verband met de waarneming van kleuren spreekt over de ‘iets grotere of kleinere lengte van de zenuwen’ ipv over de golflengte van stralen (Foster)].
Wilhelm Roux, Der Kampf der Teile im Organismus, ontwikkelingsmechanica, innerlijke strijd, grote morfologische veranderingen, overvloed en verspilling, machtsbehoud ipv zelfbehoud. N kiezen voor ongelijkheid en strijd als weg naar de hogere mens en de hogere cultuur. Veld van krachten in dynamische spanning = wil tot macht. Augustus 1881 vierdelig plan voor Zarathustra – samenhang machtsleer en N’s fysiologische lectuur. Fysiologische achtergrond als sleutel tot veel van Zarathustra’s apodictische raadsels.
Het kantianisme onderstreept het supra-individuele van de menselijke kennis en de structuur van de zintuigen en het verstand, Nietzsche benadrukt de veranderlijke, individuele en soorteigen structuur van de waarneming en de kennisvorming. Bij N is de Wil-tot-machtconditie van het Zelf doorslaggevend – N’s perspectivisme. Praktische waarde van de relatieve waarheid. We beschrijven beter – we verklaren net zo weinig als al onze [wetenschappelijke] voorgangers. Wetenschappelijke concepten en theorieën als nuttige illusies.
Boek van Kuno Fischer over Spinoza > N: met Spinoza vs wilsvrijheid, doelen, zedelijke wereldorde, het onegoïstisce, het kwade; pro amor fati. N vs Spinoza: zelfbehoud is niet een doel, maar het gevolg van het leven zelf als Wil tot macht. N vs Spinoza’s rationele vredesideaal – die zou het leven degenereren.
Otto Caspari, Der Zusammenhang der Dinge. Pluralistische krachtenleer. Discrete krachtcentra als bruikbare onzin, regulatieve fictie. Behoud van krachten limiteert het aantal mogelijke krachtencombinaties > wederkeer van het gelijke (eleatische gedachte). C vs absolute ruimte [van Newton]. Verschillende [soorten] subjecten nemen verschillende [soorten] ruimten waar: n-dimensionale ruimte-schema’s. Caspari’s argumenten tegen de ‘eeuwige verveling’: niet-euclidische ruimte een ’ruw’ oppervlak. C: strijd tussen krachten en tegenkrachten > door N toegepast op de cultuur, antagonismen als bron van verandering. N leest nog een aantal natuurwetenschappelijke boeken waar C naar verwijst. Met C verwerpt N het thermodynamische model met zijn onomkeerbare warmtedood. Daarmee valt N weer terug op het klassieke postulaat van de omkeerbaarheid van alle processen. Behoud van krachten > kringloop van processen. Maar zonder teleologie – N vs de opvatting van het Al als een organisme. N: Wanneer zullen we alle goden uit de natuur hebben verdreven? N De globale toestand van alle krachten keert altijd terug. Of er, afgezien daarvan, ooit ergens iets gelijks heeft bestaan, is totaal onbewijsbaar. (..) Of er in één globale toestand iets gelijks kan voorkomen, bijvoorbeeld twee [gelijke] bladeren? Ik betwijfel het.
Het concept van ‘de eeuwige wederkeer’ is niet nieuw – N wordt in augustus 1881 ‘overvallen’ door gedachten over de mogelijke consequenties ervan. Want dan keren ook goden, metafysica, moralisme, leed steeds weer terug – deze gedachte verplettert elk vooruitgangsoptimisme. Dat lijkt de consequentie van het Al als een eindig en gesloten systeem. De ruimte eindig, maar de tijd oneindig...
Echter, als uit een gegeven kracht willekeurig verschillende dingen kunnen ontstaan, is een eeuwige wederkeer van het gelijke uitgesloten. N bekommert zich echter minder om de bewijskracht van zijn postulaten [ weinig onderbouwing ] dan om de blijde booschap van zijn wederkeer-theorie: de eeuwige onschuld van de kringloop tegenover het lineaire christelijke wereldbeeld van schuld, zonde en verlossing. Zijn nieuwe leer is mild voor wie er niet aan geloven.
Otto Liebmann, Analysis der Wirklichkeit – dynamisme vanuit Boscovich krachtpuntentheorie – alle processen verlopen blind noodzakelijk [ maar blijkbaar niet op elke schaal? ] Spreken over de wereld is onvermijdelijk liegen, maar de ene theorie/uitspraak is minder vals dan de andere.
Kwantiteiten kracht/macht veruiterlijken zich als kwaliteit, voortdurend veranderend, noodzakelijk en daarom ook onschuldig (spoor van Heraclitus). Wil tot macht = kosmische, blinde krachtenstrijd.
Bedenkingen: intentionaliteit in het ‘streven’ naar macht van de krachtcentra? [ maar dan neem je de terminologie mogelijk te letterlijk ipv als regulatieve ideeën / nuttige onzin? ] Bij N een re-antropomorfisering door de mens model te laten staan voor de hele natuur? Waarom ‘Wil tot macht’ als N het wilsbegrip verwerpt? AH suggereert machtsspel (allusie onschuld vh spelende kind). [ maar dat nogal antropomorf – waarom niet houden bij ‘krachtvelden’? ] Het gaat N om de herwaardering van alle waarden: hier-en-nu, niet-anders-kunnen, onschuld, onverantwoordelijkheid, zelfoverstijging, beaming van lichaam, de naaste dingen, de schijn/illusies, de vergissing, de noodzakelijkheid en het totale leven. Nieuwe gedachten die een nieuwe cultuur kunnen vormen. Deze nieuwe cultuur moet worden geprofeteerd door een profeet – Zarathustra.
Emerson, Essays (1858) – daarin voert deze de profeet Zarathustra op – in de marge van het boek schrijft Nietzsche in 1881: ‘Dat is het!’ En kort daarop ontwikkelt hij de eerste lijnen van Also Sprach Zarathustra.
Lou Salomé vertelt dat N in 1882 van plan is om aan een universiteit natuurwetenschappelijke voorlezingen bij te wonen om zijn toekomstfilosofie met wetenschappelijke argumenten te onderbouwen. Dit plan lijkt N weer te hebben laten varen, ook al blijkt uit latere leeslijstjes dat hij belangstelling blijft houden voor natuurwetenschappen en natuurfilosofie.
Conclusie
N is geïnspireerd door de wetenschappen van zijn tijd. De pijlers van zijn cultuurfilosofie zijn geen originele constructies:
Kritiek op mechanistische noties zoals materie, atoom, causaliteit, wetmatigheid.
Mayer: ontlading ipv causaliteit.
(psycho)fysiologie > Zelf ipv Ik, bewustzijn als werktuig vd driften.
Wet v behoud van kracht > eewige wederkeer van het gelijke (gangbaar in 19e eeuw)
Boscovich krachtpuntentheorie + Roux’ ontwikkelingsbiologie > Wil tot macht
Nietzsche is wel vernieuwend in de cultuurfilosofie die hij op deze pijlers ontwikkelt.
 
 
Martine Prange, Nietzsche’s Ideal Europe. Aestheticization and Dynamic Interculturalism from the Birth of Tragedy to Gay Science, 2007
 
Central thesis and claims of MP:
N propagates the ‘aestheticization’ of Europe by pleading for the ‘southernization’ of northern man, art and culture throughout his life (20).
Europe is in a crisis today because of its emphasis on economics and politics (20).
The ‘free spirit’ coincides with the figure of the ‘good European’ (253).
 
Overview of some elements from the research of MP:
development of thoughts by / in: 1858-1868 1868-1876
BT (1872)
1876-1889
HAH, GS (1882)
music Old German School: Mozart, Haydn, Schubert, Schuman, Brahms, Mendelssohn, Bach
tonal system,
anti-Wagner
1865: music is analogous to feeling, not identical with it or language of feeling;
harmony and clarity
new music of the future:
Liszt, Berlioz,
Wagner (restoration ancient Greek drama and 1600 Florence ‘dramma per musica’),
music as atonal, metaphysical, universal and melodic system;
Schiller: chorus unites illusion and truth, imagination and knowledge;
‘Musik als allgemein-unnational-unzeitliche Kunst (..) erlöst’ (..) gibt die moralische Empfindung des Erhabenen (sublime)’;
Dionysian melodic, lyrical music of the tragic satyr chorus vs Apollonian rhytmical and epic music of the Greek rhapsodists;
on the other hand: reconciliation of Apollo (dream, inner vision, semblance and Formtrieb) and Dionysus (ecstasy, magic, music, tragic wisdom, Stofftrieb);
chaos and darkness
Wagner’s music is sick after all, healty music is (again):
now turn to Southern music:
French and Italian opera’s: Bizet’s Carmen (as ‘ironical antithesis vs Wagner), Bellini, Rossini,
Peter Gast’s Joy, Cunning and Revenge,
again: tonal system, rhythm;
art following (classical) rules;
measure of dance-music vs the ‘Maasslosigkeit’ of Wagner’s endless melody;
back to harmony and clarity
role-models   Wagner (although not unconditional, N vs his moralism and nationalism) Goethe, Schiller
main sources Homer,
pre-Socratics
Greek tragic pessimism;
Schopenhauer’s philosophy (tragedy as the sublime; aesthetic illusion; ascetical ethics)
of music (direct communication of the universal essence of life, melody expresses pain (minor) and lust (major) on a symbolic level),
Goethe’s and Schiller’s aesthetics,
Wagner’s essays (62) , esp. his Beethoven essay (back to Greek mythical paradise)
Goethe (epics), Schiller (dramatist, original state: Arcadia, future adult state: Elysium)
characteristics   back to innocence (but not be too idyllic and/or moralistic, also doubts about Wagner’s German nationalism)
renewed relation between the idyllic (life is beautiful) and the Dionysian (life is meaningless, but full of law-constrained passion and love);
cosmopolitanism,
MP: dynamic interculturalism
goal   transform pain into joy;
save the European culture by the tragic spirit, artistic genius and by metaphysical depth of the sublime (das Erhabene)
art of living for the sake of joy;
save the individual, heroic free spirit (the selfish (egocentric, not egoistic) human who can let others be truly individuals too, the noble ethic-aesthetic person);
affirmation of life (amor fati);
Southern light and lightness;
anti-metaphysical perspectivism;
unity as creation by the act of stylization;
vs   music / myth / pre-Socratic tragedy vs rationality (conceptual, logical and moral reasoning) / science / moral optimism / optimistic moralism;
imagination and reason re-united vs separation art and knowledge / truth;
ideal vs real (common);
general vs particular;
unconscious, creative genius vs the conceptual consciousness;
joy vs frivolity (hedonism and materialism) and vs ascetic Buddhism (Schopenhauer);
spirit/culture vs state, sc.
narrow economic, political, religious, moralistic perspective;
culture / cultivation / learning vs civilization (manners, laws, technicalities);
aesthetic freedom vs political freedom;
affirm life and create culture vs Schopenhauer’s (Buddhist) ascetic self-denial and will-lessness;
satyr vs Schopenhauer’s saint, Romantic ‘good man’ and Rousseau’s ‘noble wild’
Epicurean sensitivity vs Stoic insensitivity;
anti-romantic;
learn from other cultures (with warm and engaged attitude, loving what is strange, although controling with ‘calm hostility’ foreign input in order not to be overwhelmed: dynamic interculturalism) vs Germanization (German nationalism and militarism);
southern light vs metaphysical depth;
optimistic humanism vs pessimism, ascetism (Schopenhauer) and sentimentalism (Rousseau);
affirm life vs Buddhist rejection of life;
play with and within conventions; revaluate values and create new values;
demand reasons vs demanding faith;
shamelessness vs Stoics and Christians;
ethical a-moralism vs (christian) moralism
orientation   Combine German genius and Greek Apollinian (celebrate life) and Dionysian (life is meaningless)
tragedy (making life bearable by symbolization and stylization).
far East, far West, earlier South (ancient Greece, France, Italy);
factual (literal and metaphorical) travel to the Mediterranean and even outside Europe’s borders as concept/idea of ‘aestheticization’
 
OBW Some remarks regarding MP’s approach.
 
The study of MP contains a tension between ‘Europe’ and the ‘good European’. MP emphasizes Europe and its cultural identity, but it could be argued that N’s main goal is the meaning of being a ‘free spirit’ as individual, with ‘good European’ as metaphor for cultural eclecticism, but this eclecticism still on the individual level, encapsulating and at the same time surpassing every specific culture. It seems to me a step back making the ‘moral’ of N’s line of reasoning to be a ‘better Europe’.
 
It remains diffuse what kind of relations N and MP hold between easthetics and e.g. ethics, the social, politics and economy.
What kind of ‘category’ is e.g. the ‘aesthetic’?
The next [metaphorical OBW] qualifications are used by MP for the easthetic: aspect (242 sc of artforms), domain (17, 153, 292), field (153), judgement (153), mode of thought and being (283), modulation (68), perception (163), perspective (14), powers (265), realm (153, 154, 288), sphere (153), value (153), view (153).
Because N is presented as ‘perspectivist’, I prefer to use the qualification ‘perspective’, while referring here with this term to the other qualifictions as well (MP seems to prefer the qualification ‘realm’ – why?).
Now different relations can be found:
This raises the next question: is N’s philosophy exclusive aestheticism and therefore fundamentally a-moral, a-political, a-economical or does it oppose specific moralisms (e.g. christian) politics (e.g. nationalism) and economics (e.g. consumerism) and their practices and theories from a dominant aesthetical perspective?
MP states that it was N’s ambition ‘to view things purely aesthetically’ (146) and that ‘One could argue that N’s aestheticism was in fact quite one-sided, narrow-minded, and rigid, in its exclusion of other modes of thought and being.’ (283)
Formulating her own view (280 ff), MP plees for the dominance of the aesthetical perspective in order to create a ‘European identity’ (291), and at the same time she advocates that the borders of Europe should be openend, which does not seem to me a highlight of socio-political wisdom, while the EU still is in the middle of the experiment opening borders on its shared territories. That’s a complicated process that should not be generalized too quickly.
I think that the aesthetical perspective is only dominant while making and judging works of art as typical aesthetical eventities. It’s not dominant while judging the aesthetical aspects of all those eventities that are not typical works of art, like e.g. a school, a company or a court. Typical psychological, social, economical, political, ethical and aesthetic eventities should be judged primarely by their own rules and only secondary by the rules of other perspectives as far as they apply. In my view the relation between those different perspectives is characterized by irreducibility and compatibility (both taken together vs the ‘one point perspective’ of any kind of monism or reductionism).
some quotes from MP, 2007:
MP 146, nt 266: argue if it is possible at all to view things purely aesthetically, but at least it is N’s ambition to do so. Paul van Tongeren (2006,389): a strong moral pathos in N’s philosophy [OBW not so strange: Unwertung aller Werte] MP: N’s cosmopolitanism includes the ethical demand to make oneself tolerable (..) by making one’s life more beautiful and poetic (265).
Difference works of art and the aesthetical: N’s broad conception of aestheticism (..) also [exceeding the realms of] art and the experience of natural beauty [OBW sc. the opposition beautiful and ugly] (..) [seeking to] bridge and penetrate all domains of life (153). [OBW core-business of the aesthetic?]
MP One could argue that N’s aestheticism was in fact quite one-sided, narrow-minded, and rigid, in its exclusion of other modes of thought and being (283).
MP I separate aesthetics and politics, because in my view ‘Europe’ and (..) exceed the common market and democratic constitutions (..) (288).
MP abuse of art and aesthetics by politics (..) use of aesthetics for political propaganda (..) (288) I abstract art and the aesthetic from the social (289)
There is a value in art, which makes it exceed the social order it is part of (..) (290). perspectivism as individual [?] interpretation of life (290) Aesthetics (..) supply Europe with a ‘wider cultural meaning’ (..) European identity (291) politics (..) its aesthetical foundation (292) [aesthetical reductionism after all?] cosmopolitan spirit of ‘globalism’ (..) borders should be openen and crossed all over Europe and outside Europe [migration as human right?] (..) in order to achieve Europe’s true unification at all (292) [annihilation as unification?].
OBW relation: irreducible and compatible.
 
MP joins the alarmists who proclaim Europe to be ‘in crisis’, criticizing the accent on political-economic unification, while the EU factually has proven to make the right strategic choices by realizing over the last 50 years the art of longlasting peace on a continent that knew large-scale wars for ages. Criticism of the Eu’s first choice for political-economic cooperation, by jumping to a dominant aesthetical perspective, seems to hold that shared musical taste and free spiritism would have brought a similar peace (Make love, not war. N: Dance and make music, not war.), which is indeed more idealistic than realistic. Easthetical reductionism, that works out as aesthetical escapism (sc from the other perspectives), could perhaps make the mental life of some ‘free spirits’ more bearable. Real life is made more bearable by those who practice and value multi-perspective contributions.
 
Proposes MP a culturalization of Nietzsche’s turn to the individuality, as if all could share the cosmopolitan, heroic ‘free spirit’? The logic of dynamic interculturalism is only kept alive as long as there are substantial differences between cultures, which would come to an end if the ideal would be reached of a culture that integrates the best of all cultures, which is not to be expected as long as excluding cultural ties are strong and the including ‘free spirit’ is rare.
N explains freedom as the courage to keep distance, living one’s own life on one’s own, which MP regards as a precondition for the creation of higher human beings and culture, cultural development and excellence (263). But this is an individual enterprise. MP: The individual, then, is the place where culture happens (..) (280). Doesn’t this mean that an ‘Ideal Europe’, sc ‘ideal culture’ is something that by definition cannot be reached on a higher level than the individual level?
some quotes from MP, 2007:
Focus from [European] culture to [European] individuality? (282)
Nevertheless: (..) we need in Europe today (..) (283)
Europe political-economic unity > consumerist spirit, turning the scientific and artistic spirit into its servants [ ] MP artistic-cultural view may complete contemporary vieuws of Europe (..) justification of the EU (283).
If Europe strives to be a union (..), European politics should develop a ‘tragic’ culture in which art and truth, imagination and reason, work together (..) (286).
 
N metaphorically speaks of language as an army of metaphors (195), which holds first of all for the type of language N uses himself. Which makes it pretty difficult to determine a ‘definite meaning’ of what he writes.
Nevertheless MP states: ‘My reading (..) aims at finding the exact meaning which Nietzsche bestows upon certain musical, aesthetic and cultural concepts (..).’ (32), ‘Nietzsche’s philosophical reflections (..) are taken as unambiguous, well-defined foundation-stones of the theses I advance in what follows.’ (33)
Regarding e.g. ‘South’ and ‘travel’ MP’s presentation of N’s thoughts meanders between literal and metaphorical interpretation. cf ‘Genoese people did not travel, but… (265). MP: geographical space, mental space, symbolic space (..) southern people should go to the north (..) outside Europe (..) educating and overcoming the self as perspectivistic task (272).
Regarding women one should (according to MP) read N metaphorically (274).
Isn’t this a pretty selective method of metaphorically neutralizing ‘politically uncorrect’ ideas of N?
 
Overestimation of the role of ‘art’ for living aesthetically. Works of art have also economical, political and moral aspects for better and for worse.
Underestimation of the works of art as produced in the EU during the last 100 years.
Neglecting other area’s of unification like science, sports (only mentioned in note 32, and N doesn’t ‘tackle’ any more (see MP 2005), so he must have been stopped playing football as well), cultural exchange (e.g. city-bonds), trade, tourism, ...
What makes life ‘bearable’ is a lot more than only ‘art’ and is also often different from ‘art’.
 
The book is written very well. I only got stuck in one rare incomprehensible sentence: ‘Reflecting on the idea of foreign in the summer of 1872, Nietzsche also turns to Goethe from what is and Schiller.’ (196), meaning … ?
 
revenge (231) – MP attempts to neutralize the use of this term by N within the context of ‘southern’ music.
Could N’s use of the term perhaps be an associative refererence to Goethe’s libretto ‘Joy, Cunning and Revenge’? Later Peter Gast’s opera was composed after Goethe’s libretto (1881).
 
The EU provided an immediate reward for MP:
2008 year of the intercultural dialogue.
 
Nog een kosmopolitisch estheticus: Ilija Trojanow,
van wie ik las dat hij een pelgrimage naar Mekka
(als niet-moslim) beschrijft als een 'uitzonderlijk
esthetische ervaring'.
Leuke metafoor uit het manifest 'Kampfabsage' dat hij
schreef samen met de Indiase cultuurcriticus Ranjit
Hoskoté: Culturen zijn grote, brede rivieren,
waarin talloze zijrivieren uitmonden zonder dat
één van hen de ware bron van de hoofdstroom is.
 
 
Joep Dohmen, Het leven als kunstwerk, 2008
JD’s inspiratiebronnen zijn onder meer de klassieke deugdethiek, Montaigne, Nietzsche, Foucault, Charles Taylor.
Wat is een goede levenshouding binnen een context van bestaansonzekerheid, kwetsbaarheid, tijdelijkheid en stervelijkheid?
Door je verhoudingen (observaties, cognities, emoties, motivaties, acties tov je mogelijkheden, wensen, verlangens, (on)lusten, de ander, de staat, instituties) kritisch te evalueren, kom je tot je eigen bewuste levenshouding.
JD pleit voor zelfzorg: een relatie met jezelf met het oog op praktische wijsheid (45), een beter wezen worden (42), een eigen levenshouding (146). JD onderscheidt zorg voor (morele ontologie [wat men denkt als coördinaten (frame of reference) van zijn levenshouding, waar ‘het om draait’]: GR lustbeheersting ROM waakzaamheid CHR zonde/kwaad,…), zorg op basis van (morele deontologie: regels als zware verplichting, aansporing, uitnodiging, uitdaging,…), zorg hoe (morele ascetiek: bezinning, meditatie, zelfkennis, cognitie, onthouding, innerlijke strijd, gedragstherapie, …), zorg waartoe (morele teleologie: zelfbeheersing, zelfverloochening, gemoedsrust, schoonheid, zelfoverstijging,…) (57v).
[zorg door wie… – zorg voor wie…]
JD maakt de volgende tegenstellingen tussen levenshoudingen, kenmerken en (on)deugden:
leven als kunstwerk leven als tijdverdrijf
betrokkenheid afstandelijkheid, onverschilligheid
onder ogen zien (van bestaansonzekerheid) ontkenning (van bestaansonzekerheid)
authenticiteit
(parrèsia (vrijmoedig de waarheid spreken) vereist askèsis (praktische oefening))
het uitvinden van je karakter en je eigen waardenmoraal (Nietzsche)
karakterloosheid
openheid, tolerantie, respect (sc. voor beslissingen ogv hogere-orde zelfevaluatie) fundamentalisme
optimisme pessimisme, zwartgalligheid
idealisme cynisme (verliesangst: klassieke cynici: wie niets heeft, kan ook niets kwijtraken, [moderne cynici: wie alles heeft, is niet te raken door ongeluk])
bescheidenheid opgeblazenheid
dikke-ik-heid (Kunneman)
zelfbeheersing pathetiek, valse heroïek
toewijding, enthousiasme, gepassioneerdheid gelatenheid, berusting
vitaliteit apathie
waardering onthechting
gevoeligheid sentimentalisme
rust zoveel mogelijk doen in zo weinig mogelijk tijd (polypragmosunè),
rusteloos activisme
positieve vrijheid (zelfverantwoordelijkheid in onderlinge afhankelijkheid, relationele en relatieve autonomie) negatieve vrijheid (niet-inmenging)
zelfverwerkelijking in verbondenheid traditioneel hiërarchisch gemeenschapsdenken
proberen niet ongelukkig te worden dwangmatig geluksstreven
persoonlijke levensstijl/levenshouding media-markt banaliteit
stilering banalisering
zelfdiscipline recht op domheid
matigheid genotsoverdaad
tijd, aandacht, geduld, kairos (het juiste moment, [pluk de rijpe vrucht]) haast, concentratiegebrek, ongeduld, ‘ik wil het nu’
motivatie van waaruit je handelt externe waarden en normen, absolute ‘maat’ (‘t goede, redelijke, goddelijke,..)
zelfzorg
hoe gedraag je je
in het licht van bestaansdynamiek
pastorale zorg
hoe help je de ander
in het licht van waarheid en autoriteit
subjectieve houding de doorslag,
deugdethiek, zelfzorg-ethiek
regelethiek, plichtethiek, nutsethiek (utilisme)
metafoor: jazzimprovisatie (dynamische onderlinge afstemming)  
[
OBW paar kanttekeningen
In de titel staat levenswerk, het onderwerp is levenskunst, de inhoud gaat voor een groot deel over zelfzorg.
Waarom het concept ‘levenskunst’ uitgelicht boven de waaier van andere combinaties zoals levensecht, levensgenieter, levensles, levenslicht, levensrecht, levenslot, levenslust, levensweg, levenswerk, levenswil, …? Eenzijdige metafoor? Ook oog voor de historische verandering van het esthetisch aspect (van natuurlijk via ambachtelijk en industrieel naar virtueel).
Er zijn veel variabele vormen van ‘levenskunst’ en/of ‘zelfzorg’ mogelijk (bv levensgenieter, levensvolharder, morele held, alleskunner, verlichte geest). Het is niet erg duidelijk hoe al deze verschillende vormen die kenmerkend zijn voor bepaalde persoonlijkheden (vgl bv Epicurus, Marcus Aurelius, Montaigne, Goethe, Wilde, Mandela) kunnen leiden tot een min of meer eenduidige ‘richting van het goede leven’ (pg 203,206). Welke kenmerken/eigenschappen vind je bij elk van hen?
Ook lastig: de verhouding tussen motivaties en handelingsresultaten – wat is uiteindelijk van belang en voor wie? Is de (mogelijk grote) variatie aan mogelijke motieven voor degene die belang heeft bij het resultaat, relevant of zelfs doorslaggevend? Of is mijn motivatie voornamelijk en misschien zelfs alleen van belang voor mij – als datgene wat mij in beweging houdt? Dit dan met name met het oog op motivaties-resultaten koppelingen die positief uitpakken. Het ligt weer wat anders in ‘blame, shame & claim’ beoordelingen van de motieven bij negatieve resultaten.
Problematisch: zowel de aanbeveling van een sterke wil (de motivatie van de sterke persoonlijkheid) als de bekritisering ervan (bij fundamentalisten).
De rol van rede, wetenschap en vriendschap als ‘feedback’ (vgl Nietzsche’s opvatting dat het leven niet vanuit rede of wetenschap kan worden bepaald, pg 136) – en de problematische verhouding van deze drie tot de ‘doorslaggevende’ motivatie.
]
 
Bert Keizer over Joep Dohmen’s boek: column Trouw.
 
[metafoor voor geduld: de waterdruppel, er zijn waterdruppels die stenen uithollen en er zijn waterdruppels die stenen bouwen (druipsteengrotten)].
 
 
De levenskunst/zelfzorg denkers verwijzen vaak naar de Essays van Montaigne.
R.A. Sayce, The Essays of Montaigne. A critical Exploration, 1972.
Intro. M read a lot of books as excercise of judgement and as a spur to action, as enhancement and enlargement of experience. His principal sources: classical, favourite writers: Plutarch and Seneca. Further a lot of quotes from other classical, MA and 16th century writers, but always reflected through M’s mind, adapted to his purposes, absorbed, made his own. M’s main interests: poetry and history. Liking for simplicity and genuiness. Object of his essays: the depiction of himself. M friendships with eminent man of his time. Independent country gentleman during the time of French civil (religion-)wars with a lack of [political] ambition. Describing a lot of personal details, e.g. of habits and health.
Central character-traits: self-centered tranquility (‘tranquille selon moi’), extreme sensibility (eg to suffering of others).
All kinds of contradictions: his character-traits, described acitivities and (dis)likes are truths-of-the-moment, although sometimes exaggerated. The recording of these contradictions builds them all into the picture of a single individual. The multiplicity of selves (observing and observed) and of points of view lead in the end to a new unity in which all are fused.
The self and the world (74ff) Painting as central metaphor of the book.
Relativism confirmed by comparing different customs in different countries (‘chaque usage a sa raison’). Kind of general anthropology in the Essays. Equality of mankind, romantic superiority of unspoiled natural man. Cosmopolitan acceptance of the diversity of human life.
Movement and change (99ff) Because world and observer are in motion and changing, contradictions are inevitable and consistency is impossible. Point of research: howto represent the passage, the movement of change itself (dimension of time in his selfportrait and his picture of the world). Constant change of mind as argument on the unreliability of reason and the instability of the self. ‘Nostre vie n’est que mouvement. Il n’y a aucune constante existence, ny de nostre esse, ny de celuy du objects.’ Constancy/stability is just ‘slower motion’ (e.g. the movement of institutions and laws). M tries to follow the course of his thoughts from minute to minute.
The human condition (113ff) Man is painted by M as a frail creature, but if he recognizes his limitations he is capable of a kind of greatness. Education as training of judgement rather than memory. Joyful acceptance of life. M pretty conservative to women’s social position and talents (for friendship and scholarship), accepting ‘mariage de covenance’, but attacking double standards for men and women.
The multitude of human characteristics, motives, impulses are habitually reduced to an illusionary unity. M has a sense of diversion: ‘nous ne sommes jamais chez nous, nous sommes toujours delà’. M development from stoicism (bear all kinds of misfortune) through Pyrrhonian scepticism (relativity of all moral values, and, in the absense of any rational priciples, the need to follow general custom, essentially Descartes’ ‘morale provisoire’) to a more complex final position [naturalism?]. Virtue, individual conscience, inner touchstone as the only certain moral guide. M: emphasis on private life and moderate virtue (vs the fame and glory of the military nobility), hedonism tempered by reason. Seize and magnify each moment before it passes, carpe diem > minute / now. Complete understanding of all circumstances asks for suppleness and flexibility vs the rules and codes of a [moral] routine system. Self-centeredness as a more detached way to judge what one ought to do for others. Aesthetic moral orientation (vs puritan moralists) ‘pour la beauté de la chose mesme en soy’. Virtue: ‘elle aime la vie, elle aime la beauté et la gloire et la santé.’
The mind of M (160ff): characterized by scepticism and diversity. During the second half of 16th century in France stoic moralism was strong to stand firm by internal resources against misfortune, poverty, pain, imprisonment, torture and death during the religious wars en the virtual collapse of ordered society. Epicurean maxim: ‘hide your life’ (prefer private life to public life). M preferred living and natural logic (above scholastic, formal logic), based on directness of understanding rather than on formulae. Imagination, customs, fortune/luck, pedantism and the unreliability of the senses are obstacles for knowledge > truth is unattainable. M sees 3 classes of philosophers:
M is also a rationalist who uses reason and learning to prove the inadequacy of reason and learning. Reality is more complex than the simplifications of abstract reason will allow. M: ‘Distingo est le plus universal membre de ma logique.’
Reason proceeds by classification, experience (preferred by M) by direct perception. M regards thought as a physical activity: ‘la conformité et relation du corps à l’esprit’. Intelligence also in animals. M combination of primitivism (ideal primitive society), relativism (vs dogmaticism, also relativity of natural and moral laws, not downgrading but upgrading diversity and multiplicity) and diversity (vs unitary world-explanation). Conscience reflects the prejudices of the society we live in. Everything is psychologically mixed: pleasure and pain, sadness and joy, virtue and vice, justie and injustice, extremes meeting, things hanging together by their opposites.
M and religion (202ff). Armaingaud states regarding M: behind the mask of orthodox Catholicism we find an apology for atheism. Popkin: M uses scepticism as a weapon in the defence of Catholicism. M criticism of pagan virtue, and strong attacks on atheism and Reformation. Also strong classical background: freedom of Greek and Roman thought contrasting Catholic dogmatism. Gibbon: the numerous Roman religions were considered by the people as equally true, by the philosophers as equally false and by the magistrate as equally useful. M tincture of fideism (separation of faith and reason), deism, pantheism (god=nature), aestheticism (christianity less true than beautifull), post-Renaissance dichotomy of christian religion and classical culture.
Conservative and Revolutionary (233ff). M conservative: following customs in externals, political and religious affairs, desire for stability, obey the laws (although preferring some general principles rather than multiplying laws),
M revolutionary: internal liberty, individual freedom as restraint on political power, as liberal thinker vs absolutism, tyranny, colonialism (genocide for greed), vs persecution of ‘witchcraft’ (regarded to be mentally ill by him after examinig a series of ‘witches’), vs judical torture/terror and cruel laws in general, vs Machiavellian Realpolitik, separating politics from religion and morals.
M: fortune rules events – choose [post hoc] the side which has more justice.
Overall – M as pragmatic convervative.
Form of the essays (260ff). The Essays are thematically ordered, witin the essays there is a superficial disorder conceling underlying unity – an organic form.
M’s Style (280ff). Preference for ‘simple et naif, court et serré’, concrete, primacy of judgement and wisdom over merly specialized experiences. Often doubling the words,usually (near) synonyms (with alliteration), e.g. effect of poetry on judgement: ‘elle est ravist et ravage’ (carries away and devastates/transforms).
Renaissance, mannerism and baroque (313ff). 1520-1600 mannerism (artifice, distortion, disproportion, disunity, labyrinth, paronomasia, euphuism, enumeration, elegance combined with perversity), but M vs political immoralism, sane and humerous outlook, baroque tendencies: open form of the Essays, their expandability, mobility and unity. Cf one of the greatest manifestations of baroque art: Rembrandt’s series of self-portraits, especially in the representation of the ravaging process of illness and old age. So mannerism and baroque: distortion and renewal of classical forms.
Unity of the Essays (327ff). M developments
Continuity in his praise of ignorance, his personality, his view of truth as contradiction and paradox.
Contradictions he showed himself:
Crcularity of contradictions > contradiction as a principle of unity, contradictory nature of truth, everything hanging together, interacting.
M: ‘Nostre vie est composée, comme l’armonie du monde, de choses contraires, aussi de divers tons, dous et aspres, aigus et plats, mols et graves.’ > contradictions harmonized in a superior unity. So in M’s essays a convergence of mobility, relativism, scepticism, diversity, exoticism, primitivism, cosmopolitanism and contradiction itself. M’s toleration, political and religious liberalism and subversion are disguised by ambiguity: M characterized by prudence, due to the dangers of sudden and violent changes (during the civil religion-wars), as pragmatic conservative he is sticking to contemporary habits of thought – the weight of accepted prejudices could not be shaken off all at once. M offers a total vision of life, undermining ferocious beliefs that are used as justification of cruelty and inhumanity, liberating from the shackels of customs and parochial laws, involving the exploration of the rich content of ordinary life with its diversity, uncertainty and innumerable contradictions.
 
 
Nou, vooruit, ook nog een bloemlezing uit de Essays zelf...
Michel de Montaigne, Essays, vertaling Frank de Graaff, Boom, A’dam 1993.
Michel de Montaigne 1533-1592
1557 lid parlement Bordeaux
1559 samenzweringen, vervolgingen hugenoten, vriendschap Etienne de la Boétie (die overleed in 1563)
1561 afgevaardigde aan het hof van Frans II in Parijs
1562 M gehuwd, edict van verdraagzaamheid
1571 M trekt zich in z’n kasteel terug, favoriete auteurs: Plutarchus (46 - 120), Seneca (ca 4 v.Chr. - 65 na Chr)
1572 Barthelomeusnacht (moord op 20.000 hugenoten), burgeroorlog katholieken en protestanten, M start met het schrijven van de Essays
1580 eerste editie Essays
1580-1584 burgemeester van Bordeaux
1584/85 burgeroorlog, pest in Bordeaux met heel veel slachtoffers ook in M’s omgeving; M trouw aan de katholieke Hendrik III, maar ook vriendschappelijke contacten met de protestantse Hendrik van Navarra
1674 eerste NL vertaling door J.H. Glazemaker
[Waarom M’s Essays zo populair ttv de godsdiensttwisten? Misschien mede omdat het voornamelijk ergens anders over ging en, teruggrijpend op de klassieke schrijvers, daarbovenuit steeg.]
In de vertaling van FdG wordt aangegeven in de tekst: a=tekst in de eerste 3 drukken, b=nieuw in de druk van 1588, c=latere toevoegingen in Montaigne’s handexemplaar.
De Essays zijn ingedeeld in drie delen en daarbinnen weer in een aantal hoofdstukken die rond een bepaald thema cirkelen. In de nummering hieronder wordt eerst het deel en daarna het hoofdstuk aangegeven.
BOEK I
1.1 De mens is ongrijpbaar, gevarieerd en onbestendig. Nu eens weer reageren op eigen medelijden, dan weer op de moed van de tegenstanders en soms ook weer juist niet (Alexander de Grote).
1.2 De mens kan in de greep zijn van hevige emoties (verdriet, vreugde) waardoor mensen kunnen verstijven, verlammen, ter plekke dood blijven. Montaigne is daarvoor niet zo vatbaar: hij heeft een dikke huid door rationeel denken.
1.3 De natuur is er meer aangelegen dat wij handelen dan dat we juiste inzichten hebben. [? bv inzicht > niet handelen]. De domheid is nooit tevreden, wijsheid is gelukkig met wat voorhanden is. Vorsten zijn we bij leven onderdanigheid en gehoorzaamheid verschuldigd, achting en liefde zijn we alleen hun deugden verschuldigd. Maak je niet druk over wat er na je dood met je gebeurt, bijvoorbeeld je begrafenis.
1.4 Plutarchus: wind je niet op over de feiten (laat staan 'wreek' je erop); ze hebben schijt aan je kwaaie kop.
1.5 List en bedrog in een oorlog zijn in de ogen van sommigen geen punt: hij heeft de eer van de oorlog die erbij wint. Montaigne geeft voorbeelden van het wel of niet onderhandelen buiten de poort en hoe dat goed of verkeerd kan uitpakken. Montaigne: ik vertrouw gemakkelijker op het woord van de ander, maar minder gemakkelijk uit domheid en gebrek aan moed, dan uit vrije wil en uit vertrouwen in zijn gegeven woord.
1.6 Montaigne vindt het winnen van oorlogen en belegeringen met list en bedrog niet edelmoedig.
1.7 Plichten zijn te vervullen wanneer het in je macht ligt; niets uitstellen tot na je dood (bijvoorbeeld het bij testament rekeningen vereffenen keurt Montaigne af).
1.8 Je moet je geest focussen op een bepaald onderwerp, anders gaat de verbeelding er mee op de loop. Montaigne’s geest gaat in afzondering en rust op de loop en baart hersenschimmen en bizarre monsters. Door ze op papier te zetten wil Montaigne ze in al hun vreemdheid en onzinnigheid op zijn gemak overdenken.
1.9 Een voortreffelijk geheugen gaat vaak samen met een zwakke oordeelskracht. M vindt dat hij een slecht geheugen heeft, dat maakt dat hij geen [publieke] ambities kan hebben. Een al te goed geheugen zorgt voor allerlei nodeloze details in verhalen. Voordeel van een slecht geheugen: je blijft beknopt, beledigingen ben je zo vergeten, boeken en bezochte plaatsen zijn weer fris en als nieuw. Liegen is een ondeugd, want slechts door het woord zijn we mens en door het woord staan we met elkaar in verbinding. In kinderen leugenachtigheid en halsstarrigheid bestrijden. Pythagoreërs: het goede is zeker en eindig, het kwade onzeker en oneindig.
1.10 Oordeelskracht is het kenmerk van langzame denkers/sprekers, geestkracht het kenmerk van snelle denkers/sprekers (bv advocaten). De geest wordt met name van buitenaf (gelegenheid, gezelschap) gestimuleerd, opgewekt en geïnspireerd. M: ik vind mijzelf niet waar ik me zoek, ik vind mijzelf eerder doordat ik er toevallig tegenaan loop.
1.11 Je kunt beter afgaan op je verstand dan op voorspellingen/voortekenen. M: ik zou mijn zaken nog liever regelen door middel van dobbelstenen dan door zulke dromerijen. Mensen, overvallen door ongelukkige lotgevallen, zijn geneigd zich in bijgeloof te storten, de hemel afzoekend naar oorzaken en aankondigingen van hun ongeluk. Socrates / M: opwelling, een plotseling, onverklaarbaar en intens gevoel over iets – even zwak beargumenteerd als van een dwingende overredingskracht – goddelijke inspiratie? want: voordeel en geluk bij het je erdoor laten leiden... [? waar de statistiek nu, die eerder werd aangevoerd bij de relatie van de offerende geredden tov de meerdere verdronkenen?]
1.12 Slagen voorkomen door ze te ontwijjken – vluchten soms de betere gevechtstactiek. Over schrikreacties: ik geloof niet dat men over zulke bewegingen nadenkt. Stoïcijn: ook bij hevige gemoedsbewegingen (angst of pijn) blijven het denkvermogen en de oordeelskracht intact, zodat hij niet oordeelt en handelt naar wat hij voelt, maar naar verstand [uit gevoel zonder je hoofd te verliezen].
1.13 Beleefdheidsvormen niet zo slaafs volgen dat je leven erdoor beperkt wordt. Wel nuttig als bemiddelaarster bij je eerste schreden naar sociale omgang en intimiteit.
1.14 Staan kwaad en pijn op zichzelf of bestaan ze alleen in onze verbeelding? Bv de dood: de één is er bang voor, de ander beschouwt de dood als het onmiddelijke en universele geneesmiddel voor alle kwalen. Voorbeelden van mensen die hun dood koelbloedig en met humor tegemoet gingen. Sommige mensen zoeken vrijwillig (vanuit ‘n bepaalde overtuiging) of onder druk van de omstandigheden de dood. Angst voor de dood is mn angst voor mogelijk pijn/lijden dat er aan voorafgaat / er mee samenhangt. De prikkel van onze geest maakt onze pijn zo fel en ons genot zo diep. De pijn neemt niet meer plaats in dan wij haar geven. Voorbeelden van pijn-onderdrukking in veschillende omstandigheden, bv vrouwen verachting voor pijn. M Is er niets waar vrouwen bang voor zijn, zolang er hoop is dat ze er ook maar iets mooier van worden (bv huid verwijderen, slankheidskuren, etc)? M heeft kinderen verloren (5 van de zes dochters), niet zonder droefheid, maar in ieder geval zonder verbittering. Epicurus: Rijkdom heft de problemen niet op, maar verandert ze. M: Niet de armoede, maar de overvloed maakt gierig. Seneca: De ergste soort armoede is behoeftig zijn in je rijkdom. M periode van 20 jr zonder vast inkomsten – lenend en terugbetalend genoot hij van z’n vrijheid. In de tweede periode had hij voldoende reserves voor noodgevallen. In de derde periode was ‘t aangenamer en ordelijker: uitgaven en inkomsten gelijk op laten gaan – alleen nog zo nu en dan wat geld sparen om genoegens te kopen [bv reizen]. Cicero: De vrucht van de rijkdom ligt in de overvloed en overvloed wordt bepaald door tevredenheid. Ook welstand en gebrek zijn afhankelijk van de mening die ieder daarover heeft. M De uiterlijke omstandigheden nemen de smaak en de kleur aan van onze innerlijke gesteldheid. Het is niet alleen van belang dat men iets ziet, maar ook hoe men het ziet. Cicero: Alles draait er om meester te zijn over jezelf.
1.15 Hardnekkige, zinloze verdediging wordt afgestraft.
1.16 Lafheid (in oorlog) door schaamte bestraffen is niet zo’n goed idee – het ontmoedigt zulke mensen en maakt hen niet alleen tot onverschilligen maar zelfs tot vijanden.
1.17 Breng mensen aan de praat over waar ze het beste in thuis zijn. Voorbeelden van mensen die goed zijn op ‘n bepaald gebied, maar vervolgens roem willen verwerven op een heel ander gebied waar ze niets van terecht brengen. M neem alleen die delen van boeken serieus waarin de auteur een deskundige was. Gezagsdragers gehoorzamen uit ondergeschiktheid, zij het net name bij nauwkeurig omschreven bevelen – anders afstemmen op de eisen van de situatie.
1.18 voorbeelden van angstreacties op het slagveld M: Het is de angst waar ik het meeste bang voor ben. Angst is ondraaglijker dan de dood.
1.19 Pas na iemands dood is over zijn/haar [levens-]geluk te oordelen. M Goed karakter, vasberadenheid en zelfvertrouwen van een ordelijke geest pas na zijn dood te beoordelen. Het leven waardig eindigen, rustig en in stilte.
1.20 Cicero: Filosofie is zich voorbereiden op de dood. Wijsheid leert ons om niet bang te zijn om te sterven. Door de deugd de dood verachten, wat ons leven een weldadige rust geeft, zodat we het in zijn puurheid en lieflijkheid kunnen genieten. De dood zijn vreemdheid ontnemen, ons vertrouwd met hem maken, aan hem wennen en denken – daarbij de tanden op elkaar bijten en ons sterk maken. Er is niets ergs meer in het leven voor wie goed begrepen heeft dat het niet erg is om het leven te verliezen. Door zo’n ‘stekende’ gedachte [sc aan de dood] keer op keer door je geest te laten gaan, zul je haar ongetwijfeld op de lange duur onder controle krijgen – anders leef je permanent in een waanzinnige angst. De dood is even dichtbij, of je nu kerngezond bent of ziek. M los van alle bindingen – hij heeft van iedereen, behalve van zichzelf, al half afscheid genomen. Een standvastige geest die de dood niet vreest, is meester geworden over alle slagen van het noodlot. Religie heeft verachting voor het menselijk leven als zekere menselijke basis en ziet de dood als het begin van een ander leven. In vergelijking met bomen, bergen en sterren is de mens een eendagsvlieg. De dood is een deel van het leven van de wereld. Als je één dag geleefd heb, heb je alles gezien: dag, nacht, zon, maan, sterren,... Mijn dood is minder dan niets voor mij. De dood gaat je niet aan, of je nu dood of levend bent: levend niet omdat je bestaat, dood niet omdat je niet meer bestaat. Saturnus is de god van tijd en duur. [Elke dag scheert langs de dood, alleen de laatste bereikt haar.] Op het slagveld en bij de dorpelingen en het lagere volk is altijd meer onverstoorbaarheid tegenover de dood.
1.21 Mijn verbeelding werkt diep op mij in. Mijn gevoel neemt vaak ten onrechte de gevoelens van anderen over. Geloof in wonderen komt voort uit de kracht der verbeelding. Gebruik van verbeelding als oplossing voor potentie-problemen. M geeft gewetensvol allerlei overgeleverde verhalen [en onzin] door en hij vraagt zich af hoe theologen en filosofen kunnen instaan voor wat anderen bedacht hebben en die veronderstellingen als geldige munt aanbieden .. allemaal ‘ontleende waarheden’. M beschrijft niet [alles] wat hij heeft meegemaakt, omdat hij in zijn vrijmoedigheid meningen zou publiceren die ongeoorloofd en strafbaar zijn.
1.22 Geen voordeel zonder nadeel voor anderen. Natuur: de groei van de een betekent de afbraak van de ander. [ zelforganisatie – virtuele werkelijkheid ]
1.23 De gewoonte als dwingende en verraderlijke leermeester. Onze grootste ondeugden gaan terug op neigingen uit onze prilste jeugd. Daarom kinderen met zorg bijbrengen ondeugden te verafschuwen om wat ze zijn (bv afkeer van oneerlijkheid). Grove leugens van religies verblinden. Gewoonten, hoe bizar ook, zijn in allerlei streken met wetten bekrachtigd. De fantasie is de bron van de gewoonten, ze zijn niet gesteund of gefundeerd door het verstand. Wonderen komen voort uit onze onwetendheid omtrent de natuur. Opsomming van allerlei gewoonten onder verschillende volkeren. Gewoonten benemen ons het zicht op de ware aard der dingen. De wijze heeft een vrij en onafhankelijk oordeel, terwijl hij uiterlijk volledig aansluit bij de ingeburgerde vormen en manieren en daarmee gehoorzaamt aan de universele wet: houd je aan de wetten die gelden op de plaats waar je leeft. M heeft een afkeer van nieuwigheden, met name ivm de vaak zeer schadelijke gevolgen. Zo wijst M de Reformatie aan als de (in)directe oorzaak van alle [!!] problemen, zelfs van het onheil en de verwoestingen die sindsdien zonder haar en haars ondanks [!?] werden aangericht. De navolgers [Katholieke Liga] is in zijn ogen echter nog verdorvener, omdat deze al weten wat de schadelijke gevolgen van vernieuwingen zijn. Eufemismen worden bedacht voor openbare misdaden. M vasthouden aan de traditie (Livius, Cicero) vs politieke omwentelingen en burgeroorlogen. M: nut van de christelijke religie, met name het gebod om de overheden te gehoorzamen en het staatsbestel in ere te houden. Openbare gebruiken en instellingen niet ondergeschikt maken aan de onbestendigheid van onze privégedachten. Cicero/M: als het om godsdienst gaat, volg ik niet de filosofen maar de opperpriesters. Als de wetten niet kunnen wat ze willen, laat ze dan willen wat ze kunnen. Ook de wetten zelf zijn in het algemeen belang te wijzigen (bv inlassen schrikkelmaand, 2e keer benoemen opperbevelhebber, steen met ingebeitelde wet niet verwijderen maar omkeren).
1.24 Geluk [fortuin, lot] speelt een belangrijke rol in politiek en geneeskunst (Houd je ver van dokters en geneesmiddelen, vooral wanneer je ziek bent.), schilderkunst, literatuur (Er zit meer in dan de kunstenaar er in gestopt/bedoeld heeft.), militaire zaken (bv omverschrokkenheid tot buiten de grenzen van het redelijke). M Het is het veiligst om de gedragslijn te kiezen die het meest fatsoenlijk en gerechtvaardigd lijkt. Wantrouwen, achterdocht, kwetsbare en omzichtige behoedzaamheid is de doodsvijand van grootse ondernemingen. Bekendheid geven aan complot-informatie maakt dat men gelooft dat je goed bent ingelicht en dat er niets ondernomen kan worden waarvan je niet lucht krijgt.
1.25 De grootste geleerden zijn niet de grootste wijzen. De klassieke filosofen werden geleid door hoogstaande principes en toonden in hun daden een persoonlijke en onnavolgbare levenswijze. M: de huidige filosofen zijn onbekwaam voor publieke functies, want in hun woorden zijn de filosofisch maar in hun daden lafhartig. Onderwijs zou meer gericht moeten zijn op karakter- en oordeelsvorming – de geesten voller maken ipv opgeblazen. Niet je geheugen volproppen en je verstand en geweten leeg laten. M ziet zichzelf als een scharrelaar die zinnen van anderen bij elkaar scharrelt en in z’n boek overbrengt – pronk-kennis voor conversaties, anekdotes om anderen te amuseren, als speelgeld zonder waarde. Cicero: ze hebben geleerd met anderen te spreken, niet met zichzelf. Wat hebben wij te zeggen? Hoe oordelen wij? Wat doen wij? Er zijn mensen wier intellectuele vermogen daarin bestaat dat zij een omvangrijke bibliotheek hebben. Het is misschien mogelijk om door andermans kennis geleerd te worden, wijs worden we alleen door onze eigen wijsheid. Een vriend van M heeft wel eens de grap uitgehaald een ‘geleerde’ in een debat bezig te houden met onzin-jargon, samengesteld uit een samenraapsel van onsamenhangende frasen en geleende brokstukken – en dat was toch een geleerde man met een goede reputatie, en ook nog een mooie toga. M slaat oordeelskracht, inzicht en morele integriteit hoger aan dan feitenkennis en geleerdheid, want wat heb je aan kennis als er geen verstand bij komt. Seneca: ‘non scholae sed vitae discimus’ (leren voor het leven, niet voor de school). Seneca: Sinds de geleerden verschenen, zijn de rechtschapenen verdwenen. Plato: Geef burgers taken die stroken met hun natuur. Zonen van de Persische koning leerden paardrijden, jagen, religie, waarachtigheid, beheersing van begeerten en om voor niets bang te zijn. Lycurgus: de Spartanen waren meesters in moed, wijsheid, rechtvaardigheid en besluitvaardigheid. De eigen natuur en manier van zijn wordt het beste geleerd door voorbeelden en daden, Vergelijk Sparta (wetgevers, staatslieden, veldheren) met Athene (redenaars, schilders, musici). M De sterkste staten hebben respect voor de wapenen en minachting voor de letteren. [Maakt alleen geweld een einde aan woekering? Of is maatschappelijk gezien met name het geweld de woekering?]
1.26 M is vooral geïnteresseerd in poëzie en geschiedenis. Ook al ontleent hij veel aan anderen, hij is tegen plagiaat. ‘Dit hier zijn mijn gevoelens en meningen om mijzelf te tonen zoals ik ben.’ De kindergeest de dingen zelf laten ervaren en zelf laten kiezen en onderscheiden, ook de leerling laten praten, aanpassen aan de gang van het kind, ‘t geleerde laten toepassen om te zien of het kind ‘t zich eigen gemaakt heeft, zo moeten ze ‘hun eigen meester’ (Seneca) worden.Niets alleen maar op gezag en vertrouwen aannemen, noch de leerstellingen van Aristoteles, noch die van de Stoïcijnen of de Epicuriërs. Dante: Twijfel vind ik niet minder aangenaam dat weten. Plato: De ware filosofie is standvastigheid, trouw en eerlijkheid. M Leren door doen: dansen, paardrijden, speerwerpen, luitspelen, zingen. In het buitenland niet leren hoe rijk geborduurd de onderbroek van signora Livia is, maar het karakter en de gewoonten van het volk – onze geest aan de hunne schuren en scherpen. Jong andere talen leren. Geest en lichaam sterken. Cicero: Zwaar werk hardt ons tegen pijn. Je leert meer van bescheidenheid en je mond kunnen houden, en terughoudend zijn in het bekritiseren van waar je ‘t niet mee eens bent. Alleen het debat aangaan met wie het waard is te bevechten, terzake en bondig. Een zaak alleen verdedigen als die je instemming heeft [vs advocaten van kwade zaken?] Door de geschiedenisboeken contact leggen met de grote geesten uit betere tijden, bv Levens van Plutarchus. Socrates accepteerde het hele universum als zijn stad. De dingen in hun juiste proporties zien – niet [alleen] vanuit je zelf en wat jij meemaakt, maar vanuit de natuur in al haar alles omvattende gevarieerdheid – zo leren we onszelf vanuit de juiste gezichtshoek kennen. Horatius: ‘Sapere aude, incipe’ (durf wijs te zijn, begin nu). Socrates: Studeer met het oog op handelen. Gematigdheid als werktuig van de liefhebbende, moedige deugd. Plato: Geef kinderen een plaats in de maatschappij in overeenstemming met hun geestelijke vermogens en niet in overeenstemming met het vermogen van hun vader. M zag veel mensen [sociaal] afstompen door hun mateloze dorst naar kennis. M Het is niet een geest of een lichaam die/dat we opvoeden, het is een mens. Wat nuttig is voor de kinderen, moet hen ook vreugde geven. Diogenes: Natuurlijke daden verkiezen boven beschreven daden. Seneca: Plus sonat quam valet (het klinkt goed maar zegt weinig). M heeft een voorkeur voor de volgende kenmerken van taal: eenvoudig en natuurlijk, sappig en gespierd, kort en bondig. M De meeste mensen die met mij omgaan, praten als de Essays, maar of ze ook zo denken, weet ik niet. M is in z’n jeugd opgevoed in ‘t Latijn, later ook spelenderwijs Grieks, ‘s ochtends met muziek gewekt. M Al dat onderwijs had op mij niet zoveel effect door mijn trage dromerigheid, zwakke verbeelding en slechte geheugen. Op z’n zesde alsnog naar een school, waar hij niets opstak waar hij nu nog wat aan zou kunnen hebben. Wel kreeg hij daar de smaak van het lezen van boeken te pakken. Ook goede oefening door rollen in tragedies te spelen. Kennis moet niet alleen bij ons wonen, we moeten er mee trouwen.
1.27 Alles met mate, zowel geloven als niet geloven. M vs de extremen: je volledig aan het gezag van de kerkelijke leiding onderwerpen, ofwel je er volledig aan onttrekken. M acht door het gezag van Augustinus de door deze beschreven wonderen geloofwaardig [?]. Soms wordt je gedwongen dingen te geloven die nog vreemder zijn dan de dingen die je [daarvoor] hebt afgewezen. M is zich zeer bewust van de tegenstrijdigheden in onze eigen opvattingen.
1.28 M’s vriend Etienne la Boétie schreef ‘La Servitude Volontaire’ vs tirannen ter ere van de vrijheid – aanleiding tot de kennismaking en de ‘eens-in-de-drie-eeuwen-vriendschap’ van de mannen. M vergelijkt vriendschap met andere relaties: ouders (respect zonder al te vertrouwelijke gedachtenwisseling en zonder dat kunderen hun ouders kunnen vermanen en terechtwijzen), vrouwen (vluchtig vuur ipv milde, gelijkmatige warmte, lichamelijk ipv spiritueel), huwelijk (contractueel, verplichtend ipv vrijwillig). M met ‘n vrouw zowel vriendschap als lichamelijke verbinding zou nog volmaakter en totaler zijn, maar ‘de scholen uit de oudheid zijn het er algemeen over eens dat zij [sc de vrouwen] daarvan zijn uitgesloten. M vs de ontuchtige liefde van de Grieken – mn om de asymmetrie van oude minnaars en jonge (alleen mooie) beminden, wat niet echt gecompenseerd wordt door de zgn ‘geestelijke, spirituele schoonheid’ waar de oude minnaars mee leuren om de jongeren te verleiden. M&B waren vertrouwd en verbonden met elkaar, hun geesten vermengd en versmolten tot een alles omvattend samengaan. In ‘gewone, alledaagse’ vriendschappen zijn er altijd nog de nodige reserves, in ‘volmaakte’ vriendschap is er een samensmelting van de wil, en een verlies van het gevoel van wederzijdse verplichtingen omdat het handelen met en voor elkaar volkomen vanzelfsprekend is geworden. M voelt zich gehalveerd door de vroegtijdige dood van ElaB. In beperkte [functionele] relaties hoef je alleen maar te letten op de gebreken die specifiek daarop betrekking hebben. M Het kan mij niet schelen wat de godsdienst van mijn arts of advocaat is. M Ik laat mij er niet mee in te zeggen wat de mensen op de wereld moeten doen -–dat doen al genoeg anderen – maar met wat ik zelf doe.
1.29 Poëzie straalt nergens zo als wanneer zij over dartele zaken handelt die buiten de regels gaan.
1.30 Gemantigdheid is beter dan buitensporige deugdzaamheid. Wijsbegeerte tot haar uiterste doorgevoerd maakt op de lange duur een mens wild en verdorven, een verachter van de religie en de collectieve wetten (Callicles). M over het huwelijk: een heilige, gewijde verbindtenis; daarom moet het genoegen dat men eraan beleeft [seks], ernstig en ingetogen zijn, vermengd met een zekere strengheid, wijs en consciëntieus, met als voornaamste doel de voortplanting.
1.31 Ontwikkelde mensen geven de dingen nooit louter weer zoals ze zijn, maar verdraaien en verhullen ze om ze in het beeld te passen dat ze er van hebben. Iedereen noemt barbaars wat niet strookt met wat hij gewend is. Wij hebben de schoonheid en rijkdom van de werken van de natuur overladen en verstikt met onze uitvindingen. M: idealisering van [pas ontdekte] natuurvolken, die gelukkig zijn zonder schrift, handel, rekenkunst, overheidk, rijkdom en armoede, contracten, erfrecht,.. levend in een lieflijke landstreek met een mild klimaat. Het bij hen gebruikelijke opeten van krijgsgevangenen als wraak vergelijkt M met de barbaarse methoden in Europa om buren en medeburgers, in naam van de vroomheid en de godsdienst, te pijnbanken, roosteren of verminken, terwijl ze nog in leven zijn. Bij de natuurvolken worden oorlogen niet gevoerd voor de toeëigening van bezit (ze leven immers in overvloed), maar om dapperheid te testen en te tonen. De ware overwinning bestaat erin dat je dapper gestreden hebt.
1.32 Het is moeilijk om goddelijke zaken [sc overwinningen en nederlagen in godsdienstoorlogen] op onze schaal af te wegen zonder dat ze iets van hun gewicht verliezen.
1.33 Antieken: Voor wie het leven een last is, doet er beter aan te sterven. M geeft een voorbeeld van christelijke gematigdheid: Bisschop Hilarius, die zijn enige dochter dood wenst om ‘haar met God te verenigen’ – zij sterft inderdaad en z’n echtgenote volgt haar op eigen verzoek in de dood...
1.34 Voorbeelden van de onbestendige en wisselvallige beweeglijkheid van het lof. De mens beoogt iets (goed of kwaad) en het lot geeft er een draai aan zodat iets heel anders of zelfs het omgekeerde gebeurt.
1.35 M beveelt een systeem aan voor de uitwisseling van informatie over vraag en aanbod.
1.36 Wat voor soort kleren je draagt wordt bepaald door de cultuur, het klimaat en persoonlijke smaak.
1.37 Mensen met andere eigenschappen niet beoordelen naar jezelf. M is zelf niet celibatair, maar heeft wel respect voor de celibatairen. M beschouwt zijn tijd als een diep gezonken eeuw: de deugd bestaat niet meer, niet alleen in praktische zin, maar zelfs niet meer als idee. M verzet zich tegen de neiging van ‘intellectuelen’ om klassiek deugdzaam handelen ‘uit te leggen’ door onbenullige aanleidingen en oorzaken – M hemelt dit deugdzaam handelen liever op, ook geïnspireerd door de poëzie die auteur > acteur > publiek bezielt zoals een magneet > naald > naald magnetiseert.
1.38 Over tegenstrijdige en gemengde gevoelens, vaak na elkaar en soms ook wel gelijktijdig. Iedere zaak heeft verschillende kanten en aspecten, die de geest na elkaar of gelijktijdig beziet, cf de snelheid waarmee het verstand gedachten produceert.
1.39 Eerzucht en hebzucht zijn vaak verscholen achter ‘het heil van het algemeen. Horatius: Verstand en wijsheid verdrijven de zorgen, niet een plaats met wijds uitzicht over zee [zwitserleven]. M Het is niet voldoende om je van de massa af te zonderen, je moet afstand nemen van de neigingen van de massa in jezelf. Antisthenes: De deugd is zichzelf genoeg zonder theorieën, woorden of daden. M Niet één op de duizend van onze gewone handelingen gaat onszelf aan – veel handelen is gericht op aanzien en roem, de meest nutteloze, waardeloze en valse munt die bij ons in omloop is. Kies de weg die het beste bij je karakter past met voldoende bezigheden om in vorm te blijven en je te behoeden voor uitgebluste en ingedutte ledigheid. Epicurus/Seneca: Trek je na een druk leven terug in eenzaamheid en streef er niet naar dat de wereld over u spreekt, maar onderzoek hoe u met uzelf moet spreken, jezelf beperkend tot een begrensde gedachtenwereld, genietend van de werkelijk goede dingen, zonder te verlangen naar het voortduren van je leven of bekendheid (vs de pronkzuchtige filosofie van Plinius en Cicero, die uit woorden bestaat).
1.40 Horatius: Imperet bellante prior, jacentem lenus in hostem (Laat hij zich eerst de sterkste tonen tgo de vijand, en dan mild tgo de verslagene).
M Mijn spreek/schrijf-stijl is kernachtig, aanknopingspunten / bijtonen zonder uitwijdingen; mijn taal is gedrongen, ongeordend, onsamenhangend en persoonlijk, vs beleefdheidsformules, mijn handschrift is onverdraaglijk slecht.
1.41 Het is een grote dwaasheid te jagen naar roem en eer (schaduw van een droom) ten koste van tastbare zaken zoals rijkdom, rust en gezondheid.
1.42 Beoordeel dieren en mensen naar hun eigen, specifieke gaven. Is iemand innerlijk kalm, gelijkmoedig en tevreden, wijs en zichzelf meester? Zorgen en angsten schrikken niet terug voor klatergoud. Niet het bezit, maar het genot van dingen maakt gelukkig. Het is aangenamer en gemakkelijker te volgen dan te leiden. Pyrrhus: Als ik de hele wereld veroverd heb, ga ik uitrusten en een tevreden en gemakkelijk leven leiden. Cyneas: Als je dat wilt, waarom ben je niet nu al in die toestand?
1.43 Ijdele en nuttelozen zaken: goud en zijde, hofregels. Plato vs modetrends en ‘t achter nieuwigheden aanlopen (mn vd jeugd). M Wees beducht bij veranderingen.
1.44 Grote figuren (bv Alexander de Grote, keizer Otho, Cato, Augustus) blijven zelfs bij de grootste ondernemingen en de belangrijkste kwesties zo volkomen in evenwicht, dat ze er zelfs niet korter door slapen.
1.45 Een slag winnen door handigheid of door dapperheid – vroeger had men de voorkeur voor het laatste.
1.46 Geef je kinderen een gemakkelijk te onthouden naam. M vs verzonnen stambomen van omhoog gevallen fortuinlijken [M’s eigen stamboom...]
1.47 Breng de vijand niet tot wanhoop. Voor- en nadelen van het voeren van oorlogen in je eigen of in een ander land. M Ook in oorlogen is alles grotendeels afhankelijk van het lot ‘dat niet kijkt of de bedoeling goed was‘ (Manilius). M Het fortuin met haar verwarring en onzekerheid lijkt ook ons denken te beheersen (cf Timaeus bij Plato).
1.48 Krasse staaltjes van paarden in de strijd en in de acrobatiek.
1.49 Mensen laten zich misleiden en verblinden door het gezag van de heersende gewoonte (bv willekeur in afwisselende modes). Willekeurige opsomming van allerlei klassieke gebruiken > vroeger alles beter / intenser. M Wij hebben het vermogen niet meer om met hen te wedijveren, noch in de zonde noch in de deugd.
1.50 Voor ‘t eerst de term ‘proeven’ (essais) [verstand beproeven op onderwerpen – daarbij soms ingeschat dat ‘t water te diep is om te doorwaden]. M wil geen enkel onderwerp uitputtend behandelen, ‘want ik zie van niets het geheel’. M Meestal houd ik ervan de dingen vanuit een ongebruikelijk gezichtspunt te vatten. Ik kan me [daarbij] overgeven aan twijfel, onzekerheid en onwetendheid. De geest benadert de dingen vanuit zijn eigen aard en niet vanuit die van het object. De dingen op zich hebben misschien hun eigen maat, gewicht en eigenschappen, maar in ons innerlijk geeft onze geest ze gestalte zoals hij ze begrijpt. De dood is voor Cicero afschrikwekkend, voor Cato begerenswaardig en voor Socrates iets neutraals. Elke geest is koning in zijn eigen rijk. Iedere bezigheid [ook in ontspanning en spel] verraadt en onthult de mens [en zijn karakter]. bv Democritus altijd ironisch, spottend grijnzend, Heraclitus vaak in tranen door medelijden en erbarmen. M de voorkeur voor Democritus, want ‘wij zijn eerder laag dan slecht, eerder verachtelijk dan deerniswekkend. M Onze specifieke [menselijke] eigenschap is evenzeer belachelijk te zijn als in staat [daar om] te lachen.
1.51 Retorica is de kunst om te overreden (Aristo) of om te vleien en te bedotten (Socrates, Plato). In staten in verval staat de retorica in aanzien. M vs gezwollen taal met dure woorden en vs ambten met trotse titels.
1.52 Voorbeelden van sober, spaarzaam leven van vooraanstaande legeraanvoerders en diplomaten ttv de klassieken.
1.53 Wat is het hoogste goed van de mens: tevreden zijn met wie/wat je bent of steeds streven naar iets meer/anders? Epicurus: Het kwaad wordt veroorzaakt door de mens zelf – door de gebreken van het vat [sc de mens] bederft alles wat van buiten komt erin. Ceasar: We verlangen naar onbekende en verborgen dingen, maar vrezen deze ook heviger.
1.54 Het is een opmerkelijk bewijs van de zwakte van ons verstand dat het dingen aanprijst om hun zeldzaamheid of nieuwheid, of zelfs omdat ze moeilijk zijn, ook al zijn ze nergens goed of nuttig voor. Uitersten komen bij elkaar, bv in de lichamelijke effecten van extreme angst en onstuimige moed, bv in de onverstoorbaarheid van zowel de domheid (zien het probleem niet) als de wijsheid (probleem gezien en verwerkt – er boven staan), bv in de onwetendheid > kennis > geleerde onwetendheid > gekomen tot de grens van het inzicht, daardoor verrijkt, gesterkt, vertroost. Dit geldt niet voor de gewelddadige extremisten die zich zonder onderscheidingsvermogen en rechtvaardigheid van hun zaak inzetten. M rekent zich niet tot de geleerde onwetenden en trekt zich graag terug in de staat van de eenvoudige [onwetenden].
1.55 Martialis: Als iemand altijd lekker ruikt, dan zit daar een luchtje aan. M erg gevoelig voor onaangename geuren.
1.56 M wil niets zeggen of schrijven dat ingaat tegen de Roomse kerk. Hij verzet zich tegen de hypocrisie van een verfoeilijk leven dat samengaat met vroomheid, vs vrome bidders die goddeloos handelen. In verband met de controverses van hervormden en katholieken merkt M op dat het een treurige ziekte is om je standpunt zo sterk te achten, dat je jezelf wijsmaakt dat niemand het tegendeel kan geloven. M vs het toegangkelijk maken van de bijbel in de volkstaal [ vs Luther’s Duitse bijbelvertaling ], omdat dit ten koste zou gaan van de heilzaamheid en wijsheid van de zuivere onwetendheid die volkomen aangewezen is op anderen. Plate verbiedt [ in z’n eerste wet] vrouwen en kinderen te informeren naar het hoe en waarom van de burgerlijke wetten.
1.57 Het lijkt M niet redelijk mensen voor hun 55e of 60e jaar met pensioen te sturen - mho op ‘t algemeen belang onze ambtelijke en beroepsmatige bezigheden zo lang mogelijk voortzetten [M zelf?]. Voor ‘t 20e jaar blijken aangeboren talenten en deugden, de meeste grote daden worden verricht voor het 30e levensjaar, daarna kwijnen vitaliteit, snelheid, flinkheid e.a. eigenschappen weg. Lucretius: Na het verzwakken van de ledematen begint ook het denken te dwalen. M Eerder beginnen te werken en niet te veel tijd verspillen aan ledigheid en leerjaren.
BOEK II
2.1 De daden van de mens zijn doorgaans met elkaar in tegenspraak. Zelfs goede schrijvers doen er verkeerd aan hardnekkig te proberen om [hun verhaal] tot een vaste, onveranderlijke en samenhangend geheel te maken. Desalniettemin is wijsheid onveranderlijkheid en deugd standvastigheid. Horatius: Het leven van de mens is één permanente tegenstrijdigheid. M: alleen maar beweging en onbestendigheid, meegevoerd als drijfhout met water. We schommelen steeds tussen verschillende zienswijzen heen en weer en in niets is ons willen vrij en standvastig. Empedocles: Mensen genieten alsof ze nog maar een dag te leven hebben en ze bouwen alsof ze nooit zullen sterven. M De omstandigheden geven de impulsen voor het gedrag: nu zus, dan zo en vaak tegenstrijdig. Ik bezie mijzelf op tegenstrijdige manieren, tegenspraken vanuit een bepaalde ooghoek, bv schuchter en onbeschaamd, kuis en wellustig, praatgraag en zwijgzaam, slim en stompzinnig, knorrig en vriendelijk, leugenachtig en oprecht, geleerd en onwetend, gierig en vrijgevig of verkwistend – veranderlijk, tweeslachtig. Distinguo (ik maak onderscheid) is het meest universele artikel van mijn logica. Maak onderscheid tussen een dappere daad en dapperheid als karaktertrek. De deugd wil slechts om wille van zichzelf worden nagestreefd. [in het licht van het voorgaan een onmogelijke consistentie] Seneca: We leven bij toeval. We beslissen alleen over stukjes van ons leven. M Er is evenveel verschil tussen ons en onszelf als tussen ons en andere mensen. Seneca: Het is een grote opgave altijd één en dezelfde mens te zijn.

2.2 Socrates: De belangrijkste functie van de wijsheid is het onderscheiden van goed en kwaad. M vindt drankzucht een grote ondeugd. Plato: de wijn is in staat de geest gematigdheid en het lichaam gezondheid te geven, maar niet drinken voor je 18e en pas veel drinken na je 40e. Je neigingen zijn te beteugelen en te matigen maar nooit volledig te onderdrukken. Aristoteles: Geen enkele uitnemende geest is vrij van een vleug waanzin [vervoering]. M vs de door sommige Stoïcijnen gezochte pijn om overstoorbaarheid te kunnen bewijzen.
2.3 M De wijze leeft zolang hij moet en niet zolang hij kan. De natuur heeft ons de sleutel van de achterdeur gegeven. Leven is slaaf zijn als de vrijheid om te sterven er aan ontbreekt. Het is zwakheid om aan je ellende toe te geven, maar het is dwaasheid om haar in stand te houden. Ik ben geen dief als ik er met mijn eigen bezit vandoorga, dus ben ik ook geen moordenaar wanneer ik mijzelf het leven beneem. Maar [ook het voorgaande gaat niet zonder tegenspraak]: God geeft en neemt het leven, vastberadenheid en standvastigheid om ook bij lijden en tegenslagen vol te houden. Plato: zelfmoord als teken van zwakheid en lafheid van een vreesachtige ziel. M Zelfhaat en zelfverachting zijn tegennatuurlijk, vergelijk ook de innerlijke tegenstrijdgheid van een ijdelheid iets anders te willen zijn dan je bent. Rechtvaardigingen van een ‘verstandig vertrek’, voors (Seneca: bij ziektes die blijvend de geestelijke vermogens aantasten; of een dood kiezen om een ergere dood, zoals bv marteling te vermijden) en tegens (bv hoop op een wending van het lot). Bij collectieve zelfmoorden wordt het individuele oordeel vaak door de collectieve geestdrift meegesleept. Een vrijwillige dood kan zijn uit wanhoop, ook wel uit hoop (op ‘n beter leven in een hiernamaals), of uit kalme en bezonnen voorkeur van het verstand.
2.4 Voorbeeld van nieuwsgierigheid onderdrukken uit achteloosheid (brief met info over aanslag ongelezen laten met de overweging ‘morgen is er weer een dag’). M Het is niet gemakkelijk voor het menselijk handelen op grond van redelijke argumenten zo’n juiste regel te geven, dat de fortuin daarin geen rechten behoudt.
2.5 Folteringen zijn meer een toetsing van uithoudingsvermogen dan van waarheid. M Het is onmenselijk en ineffectief. [Als martelen toch toegepast wordt ondanks kennis van de ineffectiviteit, dan gebeurt het blijkbaar ter bevrediging van sadisme.]
2.6 Je kunt vrijwillige armoede oefenen door je rijkdommen weg te geven en het verduren van pijn en ongemak door zwaar werk, het sterven is niet te oefenen. Wel zijn de toegangswegen enigszins te beproeven met de slaap of bewusteloosheid na een ongeval. Zonder tijd geen lijden, zonder duur geen gevoel. Na een val van zijn paard vond M het prettig om zich zwak te voelen en zich te laten gaan. Er zijn veel processen in ons die niet van onze wil uitgaan. Na zijn duikeling ervoer M een matheid, extreme krachteloosheid, rust en een oneindig gevoel van welbehagen, lichaam en denken was verzwakt. Om met de dood vertrouwd te raken, hoef je alleen maar dichtbij te komen. Dit peilen van de kleinste nuances van de innerlijke roerselen is een ‘nieuw tijdverdrijf’ – M: Ik bestudeer niets anders dan mezelf. Het verbod om over zichzelf te spreken geldt voor het volk, niet voor heiligen, filosofen en theologen. M Ik beschrijf vooral mijn denken, dat zich niet in daden kan manifesteren. Het is dwaasheid om slechter of beter over jezelf te spreken dan je bent. Als hoogmoed en verwaandheid je dreigen te bekruipen, denk dan maar eens aan de grote geesten uit de geschiedenis die je onder de voet lopen.
2.7 Goed idee: als beloning en eerbewijs tekenen instellen die op zich niets inhouden of kosten, zoals kransen, kledij, namen, titels, etc. Niet aan te veel mensen toekennen, want dan daalt het in waarde...
2.8 Met zijn wilde en buitensporige opzet is dit boek op de wereld het enige in zijn soort. De liefde van vaders voor kinderen is vaak buitensporig zolang ze klein zijn (dat mag wel wat minder van M), en juist gierig als ze volwassen zijn en ‘t juist nodig hebben (in M’s tijd werden zo sommigen gedreven tot diefstal). Ouderlijk respect verdienen door morele kracht, liefde door goedheid en zachtmoedigheid. Opvoeden met redelijkheid, wijsheid en tact, niet met geweld. Aristoteles/Plato: trouwen na de 30e. Op hogere leeftijd niet op je kapitaal blijven zitten ten koste van je kinderen. M wil wel de controle houden over het gebruik en beheer van het ter beschikking gestelde vermogen en goed. Vrouwen zijn van nature geneigd het met hun echtgenoot oneens te zijn. Na je sterven je goederen (laten) verdelen volgens de geldende wetten. Wetten voor erven zijn in het belang van de familie en het algemeen belang – je moet niet (laten) erven in het licht van de meest recente emoties. Vrouwen geen enkel gezag over mannen (door M gepresenteerd als evidente juistheid), ze hebben altijd een ontregelde eetlust en ziekelijke voorkeuren. ttv Ceasar (100 BC – 44 BC) schreef Labienus boeken vs tyrannie – op aandringen van de Romeinse magistratuur werden toen voor het eerst [check... deze] boeken verbrand. [check: Qin Shi Huangdi, in 221 BC keizer van China stond bekend om het verbranden van alle boeken uit vorige regimes]. M: Mijn boek is rijker dan ik, al ben ik wijzer. Boeken en dichtbundels gezien als ‘geestelijke kinderen’.
2.9 Argumenten vs een te zware wapenrusting (harnassen e.d.). M suggereert iets uit te vinden ‘wat een muur om ons [soldaten] vormt’ [suggestie tank – overigens ook al eerder door Leonardo dat Vinci 1452-1519) ontworpen en uitgewerkt), cf de forten die de antieken door hun olifanten lieten dragen [dat dan de eerste ‘tanks’?]. M bewondering voor het schubharnas, geweven als een dek van kleine veren en zeer flexibel – bv bij de Parthen in gebruik.
2.10 M heeft wel enige belezenheid, maar geen goed geheugen. ‘Let dus niet op de stof, maar op de vorm die ik er aan geef.’ M laat soms de bron van z’n citaten weg om critici in de val te laten lopen. ‘Ik wil dat ze hun vingers branden door in mij Cicero of Aristoteles te veroordelen.’ M’s methode van denken en schrijven is associatief en selectief – het gaat mij vooral om wat boeken vertellen over het kennen van mijzelf en hoe op de juiste manier te leven en te sterven. Het lezen moet aangenaam zijn en zonder gezwoeg (moeilijke passages laten voor wat ze zijn). M beperkt zich met name tot de Latijnse klassieken en noemt de auteurs die hem het meest bevallen, met name de poëzie van Vergilius, Lucretius, Catullus, Horatius, Terentius, de opuscula van Plutarchus (platonisch – leiden door inhoud), de brieven van Seneca (Stoïsche en Epicureïsche opvattingen – stimulerend door invallen), de moraalfilosofie van Cicero (ook al heeft hij een vervelende schrijfstijl). M heeft een hekel aan lange inleidende verhandelingen en taalkundige uitpluizerij – bv ook Plato’s dialogen traag voorslepend. M houdt ook van geschiedschrijvers, met name van levensbeschrijvingen, waarbij het M gaat om de motieven, karakters en eigenschappen van de mensen. Typen geschiedschrijvers: 1 weergevers van de feiten en geruchten (eenvoudig), 2 interpretatoren die beargumenteerd de meest waarschijnlijke lezing kiezen (uitmuntend) 3 de mixers die alles voor ons bederven door de geschiedenis te manipuleren naar hun eenzijdige, vooringenomen interpretatie, 4 zij die de zaken zelf geleid of eraan deelgenomen hebben, zoals bv de Griekse en Romeinse geschiedschrijvers in de tijd dat grootheid en eruditie gewoonlijk samengingen (‘t beste).
2.11 Deugd moet meer moeite kosten dan aangeboren goedheid (bv in reactie op beledigingen). Bv de Pythagoreër Epaminondas zocht de uitdaging door rijkdom te weigeren en armoede te zoeken. Socrates verduurde de boosaardigheid van zijn vrouw. Cato de Jongere verheugde zich erover dat hij een [goede, deugdzame] reden gevonden had om te sterven (Cicero: als veroordeeld tegenstander van de schurk Julius Ceasar). M De dood van ieder mens moet in harmonie zijn met zijn leven. Natuurlijke goedheid en onschuld kan ook het gevolg zijn van zwakheid, gebrek aan inzicht en stomzinnigheid – dan is deze minder prijzenswaardig in vergelijking met bevochten deugd. M betracht matigheid en beheersing in zijn leefwijze, meer dan in zijn denken. M heeft een instinctieve en verstandelijke hekel aan wreedheid. M Ook de extatische wellust bij seks is te beteugelen ‘en ik heb daar veel ervaring mee’, bv de nacht doorbrengen bij een minnares en ‘t houden bij kussen en simpele liefkozingen. M Alles wat verder gaat dan een simpele executie [bij doodstraf] is pure wreedheid. Mensen die tegenover dieren bloeddorstig zijn, geven daarmee blijk van een aangeboren neiging tot wreedheid. Plutarchus: de Egyptenaren vereerden in elk dier een specifieke eigenschap, bv os – geduld, kat – vrijheid). M voert veel argumenten aan dat wij sterk op dieren lijken. Daarom roept hij op tot respect en een algemene plicht tov dieren, bomen en planten in de onderlinge verbondenheid met ons. M geeft voorbeelden van zorg voor dieren tot in ziekte en dood.
2.12 M gelooft niet dat de wetenschap ons wijs en gelukkig kan maken. Pierre Brunel voorzag dat ‘deze beginnende ziekte’ [sc het Lutheranisme] gemakkelijk zou kunnen ontaarden in verfoeilijk atheïsme. In opdracht van zijn vader vertaalde M de Theologia Naturalis van Raymond Sebond in het Frans. Dit boek beargumenteert de waarheid van de christelijke geloofsartikelen met menselijke en natuurlijke argumenten tegenover de atheïsten. Geeft het een samenvatting van de hoofdgedachten van Thomas van Aquino? Er kwam kritiek op dit boek dat religie slechts door geloof en door een persoonlijke inspiratie van Gods genade begrepen kan worden. Dat geloof blijkt echter niet uit het leven en handelen van de christenen in vergelijking met de leefwijzen van mohammedanen en heidenen. Vaak bedienen mensen zich van de godsdienst (bv in oorlogen) in plaats van omgekeerd. In Frankrijk wordt de religie uitgebuit voor gewelddadige en ambitieuze ondernemingen. Er is sprake van willekeur in het met religieuze argumenten verdedigen van het recht op opstand: de protestanten ttv katholieke Hendrik III en de katholieken ttv de protestantse opvolger Hendrik IV in 1589. Religie is gemaakt [!] om ondeugden (zoals de neiging tot haat, wreedheid, ambitie, hebzucht, laster, rebellie) uit te roeien, maar zij verhult ze, voedt ze en moedigt ze aan. M gaat vol in de slag tegen het atheïsme (betiteld als ‘waanzin’). De kwetsbare mens is niet de heer en meester van het heelal. Manilius: het leven en handelen van de mensen is juist afhankelijk van de sterren. M vs de eigendunk van mensen die zich (ten onrechte) boven de dieren plaatsen. Er is communicatie mogelijk met dieren, cf de gebarentaal van doven. M geeft een opsomming van wat is uit te drukken met de handen, het hoofd, de wenkbrauwen en de schouders. Ook bij dieren vind je menselijke bekwaamheden: organisatie bij bijen, nestbouw van vogels, verschillende soorten webben bij spinnen. De bedekking van de mens met wat hij van anderen rooft is niet echt nodig, cf natuurvolkeren die naakt leven. M er is sprake van mateloos uit de hand gelopen behoeften die ‘kunstmiddelen’ nodig maken, waar de natuur eerst overvloedig gaf. Ook dieren wapenen zich in de strijd en hebben per landstreek verschillende talen (waarneming patrijzen door Aristoteles). Conclusie: de mens staat niet boven of onder de overige schepselen. Er is wel enig onderscheid, er zijn niveau’s en graden, maar als aspecten van één en dezelfde natuur. Lucretius: Ieder ding ontwikkelt zich op zijn eigen manier en allen behouden hun onderscheidende kenmerken volgens vaste natuurwetten. De mens wordt gekenmerkt door een vrije verbeelding en een teugelloosheid van denken (wel/niet bestaan, willen, waar/onwaar) tegen een hoge prijs (ondeugden, besluiteloosheid, verwarring, wanhoop) [dat ook bij dieren] M Onze redeneringen en methoden vind je ook bij dieren – soms zelfs beter. M Waardeer de gaven van de natuur (ook die in jezelf) boven wat je door het onderwijs gezocht en afgebedeld hebt. M geeft verschillende voorbeelden hoe dieren denken, redeneren en concluderen, bv blinde geleidehonden die niet gaan waar hun baas niet veilig kan gaan. M oppert dat er bij dieren zelfs sprake zou kunnen zijn van religie, bv mediterende olifanten bij de rijzende zon. Begeerten zijn naturlijk en noodzakelijk (bv eten en drinken) of natuurlijk en niet noodzakelijk (bv seks) of niet natuurlijk en niet noodzakelijk (de meeste menselijke begeerten). De dieren zijn veel beheerster dan wij en houden zich met veel meer gematigdheid binnen de grenzen die de natuur ons heeft opgelegd. Grote oorlogen ontstaan door nietige oorzaken, zowel bij bijen als bij mensen. M vergelijkt een leger met een opgewonden mierenhoop. Dezelfde motieven die ons doen ruziën met een buurman, brengen tussen vorsten een oorlog teweeg. M geeft voorbeelden van de trouw van dieren tov de ontrouw van mensen. Ook voorbeelden van het elkaar helpen van dieren, binnen de soort en bij coëxistentie van verschillende soorten (bv goudhaantje en krokodil). Tonijnen zouden in de vorm van een kubus zwemmen en zo meetkundige kennis tonen. [?] Wonderbaarlijke constructie van het nest van de ijsvogel. Ook andere dieren [dan de mens] dromen. Onder de mensen zijn er allerlei verschillende (en ook tegenstrijdige) schoonheidsidealen: wel of niet vergrote lippen (Indië, Afrika), vergrote oren (Peru), wel/niet kaal geschoren, dik/zwaar tgo slank/mager. Plato vindt de bol de ideale vorm, de Epicureërs de pyramide of het vierkant. Veel dieren zijn in bepaalde opzichten (kleur, pracht, glans, soepelheid,..) mooier dan de mens. Inwendig lijkt de mens veel op een varken. M noemt als probaat middel tegen smachtende verliefdheid het volledig en ongehinderd bekijken van het hele lichaam. De vrouwen weten dat heel goed en daarom vertonen zij zich alleen geverfd en mooi aangekleed in het openbaar. Mensen schrijven zichzelf denkbeeldige kwaliteiten toe (bv verstand, kennis, eer) en aan dieren concrete zaken zoals vrede, rust, veiligheid, onschuld, gezondheid. De klassieke filosofen gaven aan gezondheid de voorkeur boven wijsheid. M Kortom, alles wat niet is zoals wij, is niets waard [denkt/zegt men] Zelfs God moet, om te maken dat Hij gewaardeerd wordt, op ons lijken > dus is het hoogmoed dat de mens boven de dieren stelt. Cicero acht denken, scherpzinnigheid en vindingrijkheid voor velen verderfelijk en voor slechts zeer weinigen heilzaam. M echter relativering van de geletterdheid. Horatius: Wordt het lid van een ongeletterde soms minder stijf? M maakte honderden ambachtslieden en landarbeiders mee die wijzer en gelukkiger waren dan universiteitsrectoren. Uit hoogmoed komen ondeugden voort, uit gehoorzaamheid, nederigheid en onderwerping deugden. Het idee iets te weten is de plaag van de mensheid – het zijn echter slechts meningen, wind en rook. M geeft staaltjes van overmoed bij de filosofen, bv Seneca: De wijze is zo moedig als God, maar binnen de menselijke zwakheid, waardoor hij God overtreft. De mens die zegt dat hij zijn vermogens aan zichzelf dankt, zal altijd weer van zijn eieren kippen willen maken, zoals men zegt. Echte pijn verdrijft de Stoïsche vastberadenheid. [Ook een Stoïcijn krimpt ineen van pijn.] Kennis laat ons het onheil eerder scherper voelen dan dat ze het verzacht. Ons oordeelsvermogen is zwak. Onwetendheid geeft evenveel reden tot hoop als tot vrees. Wij doen onszelf ziekten aan door de onrust van onze geest. M Idealisering van een leven in eenvoud en onwetendheid zonder wetten, zonder koning, zonder enige vorm van religie [!]. Er is een onwaarneembare grens tussen de machtige vlucht van een vrije geest en waanzin. Het precieze, ingespannen doorgronden met het verstand kan iemand van het verstand beroven. Livius: De mens is minder gevoelig voor goede dingen dan voor slechte dingen. M Dat we kerngezond zijn, voelen we minder dan de kleinste ongesteldheid. Het hoogste genot is vrij zijn van pijn. Ennius (>Cicero) Wie geen ongeluk heeft, is buitengewoon gelukkig. De filosofen geven tegenstrijdige adviezen voor het denken ttv ellende: Epicurus: denk aan leuke dingen, echter Dante: de herinnering aan geluk verdubbelt de pijn; Cicero: vergeet het onaangename, echter: wat je probeert te vergeten, wordt je juist bester ingeprent, Seneca: Onwetendheid als middel tegen kwalen werkt niet. M geeft voorbeelden van gelukkig leven in waandenkbeelden en dierbare illusies. Sophocles:Het aangenaamst leeft men als men niets denkt. Prediker: Vermeerdering van kennis is verneerdering van moeite en pijn [intenser leven zowel + als -]. Cicero: Vecht of vertrek [over zelfdoding als laatste redmiddel] M concludeert dat uit dit alles de onmacht van de filosofie blijkt, die uieindelijk terugwijst naar onwetendheid, stompzinnigheid, niet-voelen en niet-zijn. Door eenvoud is ‘t leven in ieder geval aangenamer, onschuldiger en beter. M’s ideale staat is de Spartaanse: deugd en geluk zonder de letteren. Vergelijk ook de nieuwe wereld: volken zonder magistraten en wetten leven ordelijker en wettiger. Aristo: De armen in de steden worden belegerd door notarissen, procureurs en advocaten. M De belangrijkste eigenschappen voor het voortbestaan van de menselijke samenleving zijn nederigheid, ontzag, gehoorzaamheid en vriendelijkheid. Deze vereisen een open, weinig aanmatigende instelling en de bereidheid iets te leren. Nieuwsgierigheid, scherpzinnigheid en geleerdheid leiden maar tot slechtheid [?]. Zondeval ook ontstaan vanuit de drang tot wijsheid en kennis (hoogmoed). Socrates: De beste wetenschap is die der onwetendheid en de hoogste wijsheid de eenvoud. [Geloven is vertrouwen op de kennis en vaardigheden van anderen – deze kennis en vaardigheden zijn te relativeren of te verabsoluteren.] M In de opeenhoping van kennis is niets dat vast en bestendig is. Wat we weten is slechts een klein deel van datgene waarvan we onwetend zijn. Cicero: Onze zintuigen zijn beperkt, onze geest zwak en ons leven kort. [dan ook] Niets met zekerheid beweren en alles onderzoeken, meestal twijfelend en jezelf wantrouwend. M Het komt er op aan of je bij het beoordelen van de waarheid de stemmen weegt of telt. M wil de getuigenissen en ervaringen in aanmerking nemen van mensen die met hun persoonlijke talenten, die ze versterkt en gescherpt hebben, de wereld met staatsvormen en wetten gevormd en door kunst en wetenschap onderricht hebben.
3 verhoudingen tot de waarheid: 1 gevonden (Peripatetici, Epicureeërs, Stoïcijnen,...) 2 niet te vinden (Clitimachus, Carneades, Academici,..., vanwege zwakheid of onwetendheid) 3 blijven zoeken (Pyrrho, Sceptici, Zeno, Democritus, Xenophanus,.., beschouwen en begeren maar het oordeel opschorten). Lucretius: Wie meent dat we niets weten, weet ook niet of hij genoeg weet om te zeggen dat hij niets weet. Zeno: Ataraxia, gemoedsrust in ‘t opschorten van oordelen. Tegenspraak uitlokken en dan zelf altijd de andere kanten belichten vs dogmatisme dat ons niet toestaat om wat we niet weten, niet te weten. Cicero: Het gaat niet om de kennis over maar om het gebruik van de dingen. M Er zijn veel kundes die niet bepalen wat waar of onwaar is, maar die zich alleen aan het waarschijnlijke houden. We zijn beter af als we ons zonder navorsingen door de natuurlijke orde van de wereld laten leiden, gevrijwaard van vooroordelen en zo met innerlijke rust. M geeft een [vreemde] wending aan het Pyrrhonisme als zou dit alle ruimte scheppen voor een nederig en gehoorzaam geloof en als zou dit vijandig zijn tav ketterij en goddelijke opvattingen van valse secten. Plato: Als er dingen gezegd worden die waarschijnlijk zijn, niet méér verlangen. Aristoteles: Dichter bij het waarschijnlijke komen. M Aristotelianisme is in feite Pyrrhonisme in een bewerende vorm. De filosofische methode van Socrates stelt alles ter discussie zonder te oordelen en is geconcentreerd op de eigen leefwijze (hoe te handelen in het dagelijks leven). Zaken zoals retorica, grammatica, poëzie, mathematica, metafysica,... zijn zonder praktisch nut en dienen alleen om de geest te oefenen en te vermaken. Als resultaat van de ‘onderzoekende methode’ komen filosofen vaak tot tegenstrijdige benaderingen en uiteenlopende argumenten. Plato gebruikte de dialoogvorm om de verscheidenheid en veranderlijkheid van zijn eigen opvattingen te kunnen uitdrukken. Empedocles: Alle dingen zijn voor ons verborgen. M Het onderzoeken op zich is een aangename bezigheid (vgl eten – vaak ook alleen om het genot). Epicurus’ atomen, Plato’s ideeën en Pythagoras’ getallen zijn theorieën die een prettige en scherpzinnige indruk maken, maar die volkomen onjuist kunnen zijn, het zijn creaties van de verbeeldingskracht, niet van het weten. Sommige zaken, zoals hun religieuze ideeën, hebben ze te boek gesteld ten behoeve van de samenleving, want het is niet verboden zonodig zelfs met leugens je voordeel te doen. Uiteindelijke wint ‘t nut ‘t in de samenleving doorgaans van de waarheid. Zo zijn er ook allerlei theorieën tav godsdienst. M acht ‘t meest waarschijnlijk dat God een ondoorgrondelijke macht is, oorsprong en bewaarder van alle dingen. M somt op wat de klassieke filosofen onder ‘god’ verstaan. Ook geeft hij voorbeelden hoe godsdiensten tot misdaden leiden, zoals mensenoffers of zelfverminkingen. Verder ‘n opsomming van mythologische onzin, door M weergegevens als reëel [?], streken waar ieder mens tweeslachtig zou zijn, zeemeerminnen, ogen en mond in de borst [hier niets over de (on)waarschijnlijkheid ervan...] M Ik onderwerp mij altijd en in alles aan het gezag van de kerkelijke leer [ed. 1588]. M geeft argumenten van metafysici (Protagoras, Nausiphanes, Parmenides, Zeno) die erop uitlopen ‘dat er niets is’. Veel beroeringen, rechtzaken en oorlogen zijn terug te voeren op de zwakke en gebrekkige kanten van de taal. M "Wat weet ik?" met het embleem van een weegschaal [dus wegen ipv tellen?] M bestrijdt argumenten die God binnen de menselijke maat trekken, vs de god/goden die de mensen zelf (op hun maat) gemaakt hebben. M Het is jammerlijk hoe we ons met onze eigen kluchten en bedenksels voor de gek houden en bang maken. De mens is stapelgek. Hij zou nog geen luis kunnen maken, maar goden maakt hij bij dozijnen. M heeft in dit verband veel ontleend aan Cicero’s ‘De natura deorum’. M analyseert de gedachte dat de matuur er is voor ons/mij. Livius: Door een ontaarde godsdienst worden zelfs voor de kleinste dingen goden ingevoerd. 36.000 goden De mens verzint duizend bespottelijke verbintenissen tuseen God en hemzelf. Scaevola / Varro: Het is noodzakelijk dat het volk veel dingen die waar zijn, niet weet, en veel gelooft dat niet waar is.
Wat is de natuur? Ook die vraag wordt door de filosofen beantwoord vanuit wat ons bekend en vertrouwd is. Socrates: De verstandigste manier om over de hemel te oordelen is er helemaal niet over te oordelen. [Echter Anaxagoras over de zon: steen of vuur of ..., ooit wel over te oordelen...] M Als ik dit leven verlaat, zal ik niets slechter kennen dan mijn onwetendheid. Filosofie is slechts een sofistisch vervalste poëzie waarin zij laat zien wat zij als het meest waarschijnlijke en elegante verzint. Ons weten betreffende de dingen die we in handen hebben: deze zijn echter even ver van ons verwijderd, evenver boven de wolken als de sterren. Er is nog niemand achter gekomen hoe de mentale impressie [het bewustzijn] werkt. De wereld is doordrenkt van het geleuter en de leugens van de heersende meningen. M zo ook vs de autoriteit van Galenus of Aristoteles. M Als we eenmaal iemands postulaten accepteren [geloven...], is hij onze meester en onze god. M vs filodoxen, mensen die hun geest vullen met meningen waarvan ze de argumenten niet kennen. M De toetssteen ‘rede’ is vol valsheid, dwalingen, zwakte en gebreken. De rede is het product/deel van de geest (‘ame’ – méér dan ‘ziel’ nu). Cicero e.a. geven veel (klassieke) opvattingen over wat de geest is en waar deze gelokaliseerd is. M Het einde en het begin van de kennis vinden elkaar in dezelfde stompzinnigheid, vgl bv Plato’s geklets over de goden in zijn werk. Ook in het denken van grote geesten is sprake van grove gebreken. Cicero: Met kan het zo gek niet zeggen of het is door een of andere filosoof al eens gezegd. M De geest zetelt in de hersenen (beargumenteerd vanuit de gevolgen van hersenletsel), zich vandaaruit verspreidend door het lichaam. Lucretius: De geest moet wel stoffelijk van aard zijn, want de pijl die het lichaam treft, verwondt ook de geest. Door ‘n ramp kan de geest van een filosoof in die van een waanzinnige veranderen. Cicero beschouwt de gedachte aan onsterfelijkheid als een wensdroom. Augustinus: Het belang van de dingen voor ons blijft verborgen – da’s een oefening in nederigheid en beteugelt onze hoogmoed. M Het geloof is alleen te danken aan God. Seneca: Ik richt me graag naar de publieke overtuigingen (tav onsterfelijkheid). Pythagoras maakte ‘t idee van zielsverhuizing populair. Plato: Wie slecht geleefd heeft, gaat over in een vrouw. Epicureeërs maakten de zielsverhuizing belachelijk. M Zelfs Plutarchus meende dat de zielen die verlost zijn goden worden (door M aangevoerd als vb hoe het menselijk verstand zichzelf te gronde richt). M geeft allerlei onenigheid onder filosofen over de oorsprong en het karakter van het menselijk zaad, met als conclusie: ook lichamelijk hebben we weinig zelfkennis. Hoe kan de mens die zichzelf niet begrijpt, ‘de maat van alle dingen’(Protagoras) zijn? M pleit voor zelfbeheersing en gematigdheid en constateert dat ook grote geesten vaak teugelloos zijn in hun gedrag en opvattingen. M Het is nodig om grenzen te stellen aan de menselijke geest met godsdiensten, wetten, gebruiken, wetenschappen, voorschriften, tijdelijke en eeuwige straffen en beloningen. Ten tijde van de antieke denkers waren er vele scholen met uiteenlopende opvattingen, nu [in M’s tijd] nog maar één weg met een mensel van geloof, wetenschappen en bijgeloof; de scholen hebben nu één model en leergang; er wordt niet meer gemeten naar gewicht of waarde, maar naar de marktprijs en alles wordt voor zoete koek aangenomen. Theophrastus: Er zijn grenzen aan ons bevattingsvermogen. Onze geest is echter nieuwgierig en hongerig. De kunsten en wetenschappen worden geleidelijk ontwikkeld: wat deze eeuw nog onbekend is, wordt in de volgende eeuw opgehelderd. Discussie en onderzoek hebben geen ander doel dan het vaststellen van principes. In ons huist enig begrip, maar evenzeer dwalingen. De dingen hebben niet in hun eigen vorm en essentie een plaats in ons – we nemen ze in ons op zoals het ons goeddunkt of in het licht van een bepaalde constitutie (bv ziek of gezond > invloed op smaak) of bepaalde omstandigheden (bv heet/koud > invloed op gevoel). Geen enkele stelling blijft onbesproken of onomstreden; de geleerden zijn het over geen enkel ding eens. Er is verwarring en onzekerheid bij onszelf: ons oordeel heeft een weinig betrouwbare basis. Het lot vult ons geloof, als een pot, met steeds weer nieuwe meningen en giet deze weer leeg – dat geldt voor wat mensen elkaar doorgeven. Ons begrip, ons oordeel en onze geestelijke vermogens zijn in het algemeen onderhevig aan processen en veranderingen in het lichaam, die doorlopend plaatsvinden oiv ziekte, gebeuretenissen, het weer, ‘t klimaat etc. De rede gaat altijd al mank aan kromme en hinkende redeneringen. De rede kan flexibel aan alle manieren en maatstaven worden aangepast. M: Leegheid en zwakheid ontdek ik bij mezelf, ik ben onderhevig aan duizend willekeuerige en toevallige gemoedsaandoeningen, mijn oordeel dobbert en zwalkt. Als mijn aandacht geconcentreerd is op een bepaald standpunt, dan wordt ik ‘door mijn eigen gewicht meegesleurd’ (bv ook in ‘t als oefening verdedigen van een standpunt dat tegenovergesteld is aan het mijne). Hartstocht, wrok, koppigheid of zorg om reputatie heeft menigeen er toe gebracht tot de brandstapel toe een mening te verdedigen waarvoor hij in vrijheid en onder vrienden nog niet het topje van zijn vinger had willen branden. Iemand die kwaad of angstig is, oordeelt anders dan iemand die kalm is (windstilte in de geest). Toch is geen enkele sterke en voortreffelijke deugd verstoken van een zekere vorm van onbeheerste emotie. Diverse hartstochten > verschillende gedachten en argumenten > tegengstrijdige voorstellingen. Van de hitte van een brandende hartstocht (de aantrekkelijkheid van het object opgeblazen door de wind van mijn verbeelding) vervallen we tot de huiver van een koude. Door het besef van onbestendigheid verandert M niet gemakkelijk van mening en sluit hij zich aan bij de mening van anderen [tellend? wegend?] M is zonder verwarring en gewetensproblemen volledig en onaangetast ‘voor onze oude geloofsovertuigingen behouden’. Bv tav de vraag of de aarde beweegt of stilstaat (Copernicus) – op dit punt zijn veranderingen van theorieën te vergelijken met wat in de mode is: dat is evenzeer wisselend. M is wantrouwend tav Paracelsus (overleden in 1541, werk in druk 1575) die de geneeskunde vernieuwde. M: Ik houd me liever aan de feiten dan aan de theorie. M heeft moeite met bewijsvoeringen die de werkelijkheid van de ervaring op z’n kop zetten, bv Ptolemeus (wereld bekend) > ontdekking nieuwe werelddelen > alsnog antipoden [tegenvoeters]. Plato/Aristoteles: Er is sprake van recycling van alle menselijke opvattingen. Verschillende meningen over ‘de wereld’/’het universum’: ontstaan (chrdom) of eeuwig (Origenes), één wereld (chrdom) of meerdere werelden (Epicurus), geschiedenis kort of lang. Het valt M op dat er veel raakpunten zijn in volksopvattingen, gebruiken en overtuigingen van ver uit elkaar levende volkeren. Als de natuur ook de meningen omvat met eigen cylci (geboorte, groei, dood), welk superieur en blijvend gezag zullen wij deze meningen dan toekennen? Geestelijke vermogens worden mee bepaald door klimaat en streek. De geest is niet in staat ook maar te verlangen wat goed voor hem is en zich tevreden te stellen (cf Midas – goud wat hij aanraakt). Onder filosofen woedt een hevige en bittere strijd over de vraag wat het hoogste goed van de mens is. Varro: 288 scholen met verschillende antwoorden op deze vraag, zoals bv deugd, genot, natuur, wetenschap, pijnvrij zijn, je nergens over verbazen etc. M verlangt naar een overzicht van al deze theorieën van de antieke filosofie. M zelf: de wetten van je eigen land gehoorzamen (in de lijn van Socrates). [... en wat als die wetten juist heel veel speelruimte geven?] M De rede zegt ook dat plicht bepaald wordt door toeval – ook de wetten zijn permanent in beweging, vergelijk de godsdienst in Engeland die wel drie of vier maal veranderde ttv M’s leven. Godsdienst is slechts een menselijke vinding, geschikt om de maatschappij bij elkaar te houden > onbestendige en willekeurige godendiensten (M vs het polytheïsme). Ook de door filosofen voorgestelde ‘onveranderlijke natuurwetten’ zijn aangevochten. ‘goed’ is een lege aanduiding voor willekeurige dingen (Protagoras, Aristo): wat in het ene land goed is, is in een ander land (streng) verboden. Verschillende gezichtspunten leiden tot verschillende opvattingen. Diogenes, bezig een kool te wassen, tegen Aristippus: ‘Als jij in staat zou zijn van kool te leven, zou je niet bij een tiran in het gevlei proberen te komen [sc Dionysius]. Aristippus: ‘Als jij in staat was om onder de mensen te leven, zou je geen kool wassen.’ Rechtzaken kunnen alle kanten uit vallen – in feite is elke zaak een ‘casus pro amico’. Het is gevaarlijk om wetten tot hun oorsprong te herleiden, want dan zie je hun zwakke fundering. Verschillende filosofische scholen propageerden de schaamteloosheid, bv Cynici, Diogenes, Crates: als enige beperking van de zintuiglijke genoegens een zekere matiging en het ontzien van andermans vrijheid.
Door ‘interpretatie’ is alles te bewijzen. Een duistere en dubbelzinnige stijl van schrijven zorgt voor meer ‘volgelingen’. Met name beroemde boeken/auteurs zijn zo misbruikt voor allerlei tegengestelde standpunten. M ziet in de zintuigen de belangrijkste basis en bewijsgrond van onze onwetendheid. [even verder:] de zintuigen vormen de grond en de voorwaarden van de menselijke kennis. M betwijfelt of de mens wel van alle natuurlijke zintuigen voorzien is. Lucretius: Het ene zintuig kan het andere niet ontdekken of corrigeren. [echter: stok in het water zien=krom, voelen=recht]. Kun je een blindgeborene een voorstelling van licht, kleur of zichtbaarheid geven? Misschien zijn er wel acht of tien zintuigen nodig om de waarheid met zekerheid en in essentie waar te nemen. De bestaande menselijke zintuigen zijn beperkt betrouwbaar en in alle omstandigheden vatbaar voor misleiding. Gezichtsbedrog bij de aanblik van chirurgische instrumenten, een mooi opgemaakt meisje of hoogtevrees. Democritus stak zich de ogen uit om zijn geest te bevrijden van gezichtsbedrog [waarschijnlijk in de legendes van ‘n oogziekte ‘n daad gemaakt]. Er is echter ook bedrog door de andere zintuigen. En ook worden de zintuigen door het verstand / de geest misleid, bv het voorwerp van liefde lijkt mooier dan het is, sombere gedachten kleuren de waarneming van een zonnige dag, hartstocht vertroebelt de waarneming, als iemand met zijn gedachten elders is, neemt hij weinig tot niets waar (Lucretius: alsof ze [sc de dingen] buiten de tijd en ver weg zijn als je geest er niet op gericht is). Mensen en dieren hebben verschillende zintuigen: wat voedsel is voor de een, is gif voor de ander. M Hebben de dingen zelf bepaalde eigenschappen of geven de zintuigen de dingen deze eigenschappen? Er dringt niets tot ons door dat niet door onze zintuigen veranderd en vervalst is. Het is lastig om over verschillen te oordelen: er zou een onafhankelijke rechter voor nodig zijn of een beoordelingsinstrument, maar daarvoor zijn dan ook weer bewijsvoering nodig zijn, waarvoor dan weer een beoordelingsinstrument nodig zou zijn,.... [regressie]. Niets bestaat permanent, want de beoordelaar en het beoordeelde veranderen voortdurend en zijn steeds in beweging. Plutarchus: Het zijn is niet zo ongrijpbaar voor de geest als water voor de hand. Stoïcijnen: Het heden is alleen een raakpunt en verbinding van toekomst en verleden > er is geen heden. [Het verleden is er niet meer en de toekomst is er nog niet.] > ‘Er is niets’? of: ‘Tijd is niets.’? of: ‘Tijd bestaat niet.’? [Wat er was en zal zijn heeft (tijds)duur, ook als (terwijl) het verandert.] De natuur is veranderlijk en de tijd met haar. Alleen God is onbeweeglijk, onwankelbaar, onveranderlijk, eeuwig, niet volgens enige tijdmaat. [tijdruimtelijk onmeetbaar] Seneca: De mens is verachtelijk als hij zich niet boven de mensheid verheft. [voorklank Nietzsche’s Uebermensch] De mens kan geen grotere stappen nemen dat zijn benen toelaten – alleen door goddelijke genade / hemelse krachten kan de mens zich laten optillen en omhoogdragen.
2.13 Weinig mensen sterven in de overtuiging dat het hun laatste uur is. M geeft een serie klassieke voorbeelden van zelfdoding in situaties van ernstige ziekte of bij doodstraf oid.
2.14 Plinius: De enige zekerheid is dat er niets zeker is. De keus uit vele gelijken wordt bepaald door .. toeval, willekeur, voorkeur?
2.15 Begeerte wordt sterker door de moeilijkheden die zij ontmoet. De wil is sterker als hij wordt tegengewerkt. Wellust is zoeter wanneer hij schrijnt en schramt. Het moeilijke geeft de dingen waarde. Iets verbieden is iets doen begeren. De Reformatie maakt de Roomsen weer strijdvaardig, wekt de geloofsijver en mobiliseert weer ‘onze kracht’. Seneca: Straffen scherpen misdadigheid eerder aan dan dat ze deze verminderen, ze maken de misdadigers behoedzamer om niet betrapt te worden. M heeft zijn huis niet versterkt of bewaakt omdat dit een aanval zou uitlokken, te veel zou kosten en ‘t huis niet terug te veroveren zou zijn.
2.16 God zelf kan niet toenemen / groeien. Daarom is ‘ere’ (glorie, roem) verbonden aan zijn naam. Wij hebben in de eerste plaats behoefte aan schoonheid, gezondheid, wijsheid en deugd e.d. (‘vrede op aarde’). Chrysippus en Diogenes hebben minachting voor roem (sc de bijval van anderen en bescherming tegen het onrecht en geweld van anderen). Epicurus: Verberg je leven. Echter uit zijn brieven en testament blijkt het belang dat hij hecht aan de herinnering aan zijn ideeën en argumenten. Carneades: Roem is om zichzelf begerenswaardig. M Roem is nogal afhankelijk van het lot. Cicero: Roem volgt de deugd als een schaduw. M Soms gaat de schaduw voor het object uit, soms overtreft zij het verre in lengte. Cicero: Het eervolle is gelegen in de daad, niet in de roem. M Mijn roem is in alle rust leven. Aangezien de filosofie geen weg naar innerlijke rust heeft kunnen vinden die voor iedereen goed is, moet iedereen die maar individueel voor zichzelf zoeken. Onze roem is het getuigenis van ons geweten [II Cor 1,12), de voldoening van een zuiver geweten om het goede te doen, niet afhankelijk van de grillige volksgunst. (de stem van boven vs de stem van beneden, Demetrius) Cicero: Handel niet om een of ander voordeel, maar om het eervolle van de deugd zelf. Het oordeel niet overlaten aan het gemeen en het gepeupel, een broedplaats van onkunde, onrecht en onstandvastigheid. Het leven van een wijze niet afhankelijk maken van het oordeel van dwazen. Volg de rechte weg van verstand en geweten – deze is uiteindelijk de gelukkigste en nuttigste weg. Quintilianus: Hét geschenk aan de stervelingen: het fatsoenlijke is ook het meest voordelige. Persius: Lof is niet het einddoel van deugdzaam handelen. M Ik wil rijk zijn door mijzelf, niet door wat ik aan anderen ontleen. [Ik besta niet in de mond van de mensen, ik besta slechts in mijzelf.] Van mensen en gebeurtenissen blijft slechts een vage echo of niets over. Ook al heeft deugdzaam handelen intrinsieke waarde, als de verkeerde opvatting, dat ook het oordeel van mensen daarover belangrijk is, van nut is voor het openbare leven [om mensen in toom te houden], dan moet deze opvatting maar zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Bv door middel van nietszeggend eerbetoon met een mythische oorsprong en verrijkt met bovennatuurlijke mysteriën.

2.17 Ander soort roem: een te gunstige mening over onze eigen waarde (eigendunk). Klassieke voorbeelden van mensen die openhartig over zichzelf schreven: Lucilius, Rutilius, Scaurus. M Ik onderwaardeer wat ik bezit en hecht te veel waarde aan dingen die van een ander, niet voorhanden en niet van mij zijn (bv vrouw, kinderen, staatsvormen/zeden/talen van verre landen). Zelfoverschatting is een bron van veel foutieve opvattingen. M ziet zichzelf als een doorsnee mens – ‘in feite heb ik nooit iets voortgebracht dat me bevredigde’. Plezier in je eigen werk is het meest bevredigend. M De scheppingen van de grote geesten overschrijden de uiterste grenzen van mijn verbeelding en verlangens. M vindt dat hij beter kan spreken dan schrijven, ook al is hij een slecht volksprediker. Lichaam en geest zijn niet van elkaar te scheiden. M beschrijft zichzelf: lengte iets onder de middelmaat, krachtig en gedrongen postuur, temperament tussen joviaal en melancholiek, zelden ziek, tamelijk onsportief en onhandig, niet lichtvoetig, vooral kracht en volharding. M wil [in z’n laatste levensfase] alleen door genoegen aangetrokken en door zijn eigen vrije wil geleid, dingen doen. Het is mijn natuur om uiterst inactief en uiterst vrij te zijn, tevreden met mijn lot, tegenvallers rustig en geduldig te dragen. Als ik de gebeurtenissen niet kan beheersen, beheers ik mijzelf; als ze zich niet aan mij aanpassen, pas me aan hen aan. M geeft de voorkeur aan een rustig en vredig leven zonder ambities. Bepaalde eigenschappen van M worden in zijn tijd [religieuze burgeroorlogen] ondergewaardeerd: verdraagzaamheid, loyaliteit, gewetensvolheid, openhartigheid, ongedwongenheid. M Laat een vorst uitblinken door zijn menselijkheid, waarachtigheid, trouw, gematigdheid en vooral door rechtvaardigheid. Aristoteles:Openlijk liefhebben en haten, vrij oordelen en spreken. M heeft ‘n afkeer van liegen (ook vs Machiavelli), Ik ben liever lastig en tactloos dan een vleier en huichelaar. Vrij en open met iedereen spreken (daarbij voordeel van de filosofie – Aristippus). M ‘n slecht geheugen en vergeet ook wat hij [van anderen] heeft [over-]geschreven. Mijn geest is langzaam en niet spits, mijn inzicht is traag en verward. Ik kan niet rekenen, raadsels oplossen, weet niets van landbouw, ambachten of handel. Ik ben besluiteloos: kan goed een standpunt verdedigen maar niet goed een standpunt kiezen. In twijfelachtige gevallen kun je maar het beste het lot laten beslissen (cf de Heilige Schrift). Een slechte gang van zaken, mits oud en duurzaam, is altijd nog beter dan verandering en vernieuwing [in politieke / openbare zaken]. M laat zich liever leiden door de ‘openbare orde’ dan door zijn eigen wijsheid. Ik heb wel iets, dat alle mensen hebben: gezond verstand. Mijn blik is gefixeerd op mijn innerlijk. Anderen gaan ergens anders heen, ik draai in mezelf rond. Ik heb aangeboren, vaste en algemene overtuigingen, die vervolgens zijn uitgebouwd met de verstandige denkbeelden van de klassieken, gericht op de orde, harmonie en bezadigdheid van mijn opvattingen en leefwijze. De enige grote levende geest die M kende was Etienne de la Boétie. Absurd onderwijs wil niet goed en wijs maar geleerd maken. Goed onderwijs (gericht op deugd en wijsheid) verandert je oordeel en karakter. Lactantius: De gewone man is wijzer omdat hij niet wijzer is dan nodig. In M’s tijd van burgeroorlogen wordt de grootheid met name gezien in dapperheid.
2.18 M Ik heb mijn boek niet meer gemaakt dan dat mijn boek mij gemaakt heeft. Daarbij heb ik alle kleine gedachten die bij me opkomen opgetekend en vorm gegeven. Pindarus: Waarachtigheid is het begin van iedere grote deugd. Liegen is een grote ondeugd, want woorden zijn de vertolker van onze geest. Zonder betrouwbare woorden worden alle maatschappelijke betrekkingen ontbonden. Tijdens de oudheid konden de grootste legeraanvoerders in hun gezicht uitgescholden worden voor rover of dronkaard [andere tijden, andere zeden].
2.19 De [volgens M] beste partij verdedigt het oude geloof en de oude staatsvorm. Godsdienstfanatisme heeft veel ‘heidense boeken’ [van de klassieken] vernietigd. Er is ook sprake van christelijke geschiedvervalsing, bv in de manier waarop Julianus de Afvallige wordt zwartgemaakt, terwijl hij een in veel opzichten groot man was, doordrongen van de leerstellingen van de filosofie, tolerant voor alle godsdiensten, bv in Constantinopel. M Omdat de koningen niet konden doen wat zij wilden, hebben zij geveinsd dat zij wilden wat zij wel konden doen.
2.20 Geen enkel genoegen of goed ding is zonder een bijmengsel van pijn en ongemak [alles heeft zijn prijs]. Zo zit er ook in pijn en verdriet een vleugje geraffineerde verlekkerdheid. De mens is altijd en in alles slechts een bonte lappendeken. Tacitus: In iedere exemplarische straf schuilt een zekere onrechtvaardigheid tegenover het individu, die door het algemeen belang wordt gecompenseerd (Habet aliquid ex iniquo, quod contra singulos utilitate publica rependitur) Al te subtiele, verfijnde, theoretische helderheid is minder geschikt om zaken te leiden dan gewone, minder intense, grover en oppervlakkiger geesten. De beste beheerders van goederen zijn zij die het minst in staat zijn om uit te leggen hoe ze het doen. Een constante en totale wellust (bv het genotsgevoel van de geslachtsdaad op haar hoogtepunt) is niet te verdragen. Ook mijn hoogste goedheid heeft een zweem van zondigheid. Scherpzinnigheid leidt de zaken niet het beste – een groot deel van de zaken moeten we rechtens overlaten aan het lot. Wie alle omstandigheden en gevolgen onderzoekt en overziet, kan onmogelijk een besluit nemen.
2.21 Vespasianus: Een keizer hoort staande te sterven. Julianus: Houdt lichaam en geest actief. Seneca: De oude Romeinen onderwezen hun kinderen niets wat ze zittend moesten leren. De hoogste graad van moedig omgaan met de dood is deze onbekommerd onder ogen zien en je gewone leefwijze onbevangen tot in de dood voortzetten.
2.22 Cyrus ontwikkelde een systeem van postpaarden: verse paarden steeds op een afstand van een dagreis. M geeft nog andere voorbeelden van snel reizen of snel boodschappen doorgeven.
2.23 Het universele systeem van de natuur kent geen toeval. [?] Opeenhoping van ‘vochten’ bedreigen de gezondheid van het lichaam of van de staat (volksverhuizingen / migratie). Soms worden oorlogen bewust gaande gehouden om ledigheid te voorkomen: zo kun je te heftige en heetgebakerde jongeren stoom af laten blazen. Wel vaker worden slechte middelen gebruikt om een goed doel te bereieken, bv ter dood veroordeelde misdadigers door artsen ter lering te laten opensnijden. Zo organiseerden de oude Romeinen spektakels met elkaar op leven en dood bevechtende gladiatoren om het volk op te voeden tot moed en verachting van dood en gevaar – eerst misdadigers, later ook slaven en zelfs vrije mensen die zich voor dat doel verkochten, ten slotte zelfs Romeinse senatoren, ridders en ook vrouwen. [da’s minder gek dan ‘t op ‘t eerste gezicht lijkt, want vergelijk] de huurlingen die tegen betaling hun bloed en leven inzetten in conflicten waar zijn [persoonlijk] geen enkel belang bij hebben.
2.24 De grootheid van de Romeinen zou met name blijken in wat ze gaven (complete koninkrijken aan de overwonnen vorsten of aan derden). Tacitus: Koningen werden onder Romeins gezag in het bezit van hun koninkrijk gelaten, opdat ze [de Romeinen] als instrument der slavernij zelfs koningen zouden hebben.
2.25 Niet een ziekte simuleren, want dan krijg je deze – voorbeelden van gesimuleerde jicht en blindheid wat overging in echte jicht/blindheid, waarschijnlijk veroorzaakt door afbinden/bedekken. Onze kwalen zitten niet buiten ons maar in ons. Seneca: Filosofie is een zeer aangenaam medicijn: het middel dat vreugde en genezing tegelijk brengt.
2.26 Romeinse spelen: de duimen omhoog en naar buiten draaien = de overwonnene doden. De duim werd beschouwd als extra hand – in vroeger tijden werden de duimen van vijanden afgehakt om vechten en roeien onmogelijk te maken.
2.27 Lafheid is de moeder der wreedheid. De grootste wreedaards kunnen om onbenullige redenen huilen, waaruit hun innerlijke weekheid blijkt. Iemand doden is goed om te vermijden dat hij ons in de toekomst iets zal aandoen, niet om iets te wreken dat achter de rug is. De wetten van het duelleren die voorschrijven dat secondanten geacht worden mee te vechten, druisen in tegen de wetten van het verstand. M heeft een voorkeur voor gevechtssporten die voorbereiden op het militaire bedrijf. De laffe tiran slaat alles omdat hij alles vreest. M vertelt met smaak de ‘zeer fraaie geschiedenis’ van een moeder die haar kinderen doodt en daarna zichzelf en haar man om te voorkomen dat ze in de handen vallen van een achtervolger (sc de excessieve moordenaar Philippus van Macedonië). M Alles wat verder gaat dan alleen maar doden, lijkt mij pure wreedheid. [Deze passage werd in 1581 bekritiseerd door het Vaticaan, maar M liet ‘t ongewijzigd.] M geeft voorbeelden van zinloze folteringen.
2.28 M’s troost in de ouderdom: het afsterven van de vele wensen en bekommernissen die het leven onrustig maken. M vs ‘t je hele leven (door-)leren, want ‘alles heeft z’n tijd’. M bewondert Cato de Jongere die in het zicht van de dood verder ging met alle gewone bezigheden van zijn leven, zonder onderscheid te maken en zonder iets te veranderen.
2.29 Observeer iemand in z’n gewone handelingen en alledaagse gewoonten om je een juist oordeel over hem te kunnen vormen. M meldt rondslingerende geslachtsdelen, zelfmoorden (FR, India) en moordaanslagen (als voorbeeld de moord op de prins van Oranje in 1584 door Balthazar Gérard).
2.30 Beschrijving van een siamese tweeling (een hoofd, twee lichamen). Dat soort zaken kun je beter niet gebruiken als ‘gunstig voorteken’, want waarzeggen doet men het beste over dingen die al gebeurd zijn. Het zijn geen tegennatuurlijke vormen, ook al zijn ze anders dan wij gewend zijn. Want er is niets, wat ook, dat niet in overeenstemming is met de natuur.. Deze universele, natuurlijke waarheid bevrijdt ons van misvattingen en verbazing.
2.31 Kinderen zijn onoordeelkundig aan de genade van hun ouders overgeleverd, hoe dwaas en slecht die ook zijn, bv woede > kindermishandeling. Beoordeel de prediker en de preek los van elkaar. Klassieken: Iemand die zegt wat hij denkt, drukt zich veel raker uit dan iemand die maar doet alsof. Zelfbeheersing is goed, maar opkroppen niet, evenmin als je van binnen opvreten. Het is beter om de angel naar buiten te richten dan deze tegen onszelf te keren. Kleine gebeurtenissen overvallen je, zodat je dan sneller door je woede wordt meegesleept. Aristoteles: Woede [zien/gebruiken] als het wapen van de deugd en de dapperheid. M Wij leiden/bezitten die wapen niet, het leidt/bezit ons.
2.32 Seneca en Plutarchus [de krukken van M in zijn ‘ouderdom’ van 45 jaar] Mijn boek is opgebouwd uit wat ik bij hen geroofd heb. De aanhangers van de zogeheten hervormde godsdienst brengen duizenden kleine boekjes in omloop ter verdediging van hun zaak. M accepteert geen enkele slechte eigenschap van Seneca (vs de geschiedschrijver Dio). M ook vs Bodin die stelt dat Plutarchus vaak ongeloofwaardige en volkomen fantastische dingen beschrijft. Spartanen waren wonderen van incasseringsvermogen. M voegt daar een serie voorbeelden uit zijn tijd aan toe (folteringen, verbrandingen). M Wat mogelijk en onmogelijk is niet beoordelen naar wat in onze visie geloofwaardig en ongeloofwaardig is – een ander kan wat jij zelf niet zou kunnen of willen. Het is stompzinnig om jezelf als toeststeen van handelen te beschouwen. Bodin: Plutarchus vergelijkt ongelijkwaardige Grieken en Romeinen ten gunste van de Grieken. M Het ging vooral om hun persoonlijke gedrag, karakter en bekwaamheden.
2.33 De macht van de rede over de geest om onze begeerten te beteugelen valt in de praktijk wat tegen. Vandaar de minder of wat meer rigoreuze oplossingen: sneeuw, azijn, ruwe lakens, paardenharen hemden, amputatie en castratie. Hartstochten zoals eerzucht, hebzucht e.a. geven de rede nog veel meer te doen. Julius Ceasar werd gedreven door eerzucht en wellust, evenals Mohammed II. Ceasar was wel sober in z’n eetgewoonten. Ceasar was mild en vergevingsgezind, had een groot zelfvertrouwen en een geweldige moed: ‘Wie niet de wapens tegen mij opneemt, beschouw ik als vriend.’ Ceasar haatte zijn vijanden niet en vreesde hen nog minder. Hij was vaak gematigd bij overwinningen en standvastig bij tegenspoed. Zijn eerzucht maakte dat hij ook slechte en verdorven lieden, die hem geholpen hadden bij het bereiken van zijn grootheid, ruim beloonde. Zijn streven naar persoonlijke eer ging echter uiteindelijk ten koste van de staat. Soms is er sprake van zelfhaat vanwege [te] grote schoonheid: bv Spurina verminkte zijn eigen gezicht. M Ik heb meer verwondering dan respect voor zo’n handelwijze. Zoals Diogenes’ leven boven de gewone levens uitstijgt door zijn onschuld, zo overstijgen voortreffelijke levens, waarin men veel presteert, deze door hun nut en kracht.
2.34 Kenmerken van Ceasar’s methoden van oorlogvoeren: zelf zo mogelijk overal bij zijn, soldaten oppeppen met toespraken, de vijand eerder groter dan kleiner voorstellen, geen discussies met soldaten over de militaire plannen, ze laten gehoorzamen, meer van ze vragen in moeilijker omstandigheden, de goede gelegenheid op het juiste moment benutten, snel handelen, na de overwinning de soldaten de vrije hand geven om te kunnen plunderen, soldaten rijk bewapenen, deze aanspreken als ‘kameraden’, streng vs muiterij en ongehoorzaamheid, vindingrijk in technische projecten, altijd eerst een verkenning doen voordat ‘t leger ergens gebracht wordt, liever een overwinning door inzicht behalen dan door kracht, aanwezig zijn waar het er om spant, het belang van het aantal moedige mannen hoger schatten dan een groot leger, dat daardoor ook sneller in verwarring is.
2.35 De toetssteen van een goed huwelijk, het echte bewijs, is de tijd dat de band blijft bestaan en de mate waarin deze steeds teder, trouw en aangenaam is geweest. Voorbeelden van drie vrouwen die met hun man wilden sterven. Seneca: Uit eerbied voor de ander (vrouw, vriend) in het leven terugkeren – de verplichting om te leven is zo soms een daad van edelmoedigheid (tbv zijn jongere vrouw Paulina die na de veroordeling van Seneca door z’n leerling Nero samen met hem wilde sterven).
2.36 De meest voortreffelijke mensen [werken] in M’s ogen: Homerus, Alexander de Grote (overwegend gekenmerkt door rechtvaardigheid, gematigdheid en vrijgevigheid, zij het dat er bij hem wel sprake was van ‘n aantal moeilijk te verontschuldigen excessen), M aarzelt tusen Alexander en Ceasar (die in sommige dingen groter was, maar die uiteindelijk toch desctructief gericht was op de ondergang van zijn land), Epaminondas uit de school van de Pythagoreërs (superieur wat betreft karakter en geweten, welke morele zuiverheid bij Alexander ondergeschikt, onzeker, grillig, zwak en toevallig was, en ook al is Epaminondas wat al te gewetensvol in zijn hardnekkig vasthouden aan armoede).
2.37 M werkt in tijden van verveling aan ‘deze lappendeken van al die verschillende stukjes’, waarbij hij er naar streeft om de voortgang van zijn denken weer te geven. M heeft last van nierstenen, reageert traag en ongevoelig op alle gebeurtenissen die hem niet rechtstreeks treffen en beschouwt dat als een van zijn beste eigenschappen. M heeft meer geleden door angst voor lichamelijke pijn dan door wat hij nu feitelijk aan pijn ervaart. De meeste geestelijke vermogens verstoren de rust in ons leven eerder dan dat ze deze bevorderen. M is door ziekte vertrouwd en verzoend met de dood. De filosofie voedt ons voor onszelf op, niet voor anderen, en om te zijn, niet om te lijken. Ruimte geven aan de natuurlijke, lichamelijke reacties (zweten, rillen, kronkelen, klagen, kreunen, schreeuwen van de pijn). Ook tussen pijnaanvallen door en soms zelfs bij pijn is M in staat om even verstandig te praten, te denken en te antwoorden als wanneer hij pijnvrij is. M verbaast zich over de overeenkomsten in kenmerken tussen ouders en kinderen: ‘Hoe kan dat druppeltje zaad dit oneindige aantal vormen herbergen?’ M’s vader is ook gestorven door een grote steen in zijn blaas > hoe kan ik dat ‘deel van zijn substantie’ hebben doorgekregen? Voorvaders van M zijn oud geworden (74,69,79) zonder medicijnen en al deze voorouders hadden een aversie tegen de geneeskunst. Zonder gezondheid verliezen genot, wijsheid, kennis en deugdzaamheid hun glans en verwelken. M is argwanend tav de geneeskunst als koopwaar, ook al zijn er wel degelijk voortbrengselen van de natuur die het behoud van de gezondheid dienen. M observeert dat mensen onder de hoede van artsen sneller ziek worden en langzamer genezen. M: De ziekte op haar beloop laten is vaak het beste, gewoon uitzieken. Toen een slecht worstelaar arts werd, zei Diogenes tegen hem: ‘Bravo! Nu zul jij diegenen vloeren die vroeger jou hebben omgelegd.’ Nicodes: Artsen hebben het geluk dat hun successen door de zon worden beschenen en hun fouten door de aarde bedekt. De patiënt moet eerst in de remedie geloven, met een goede hoop en vaste overtuiging, voordat zij effectief kan werken. Aanbevolen geneesmiddelen wekken weinig vertrouwen: linkerpoot van een schilpad, urine van een hagedis, olifantskeutels, fijngemalen rattenkeutels (voor niersteenlijders),...Voor sommige artsen is reputatie en inkomen belangrijker dan het belang van de patiënten. Ook zijn er grote verschillen van mening over de oorzaken van ziekten: lichaamssappen, slagaderlijk bloed, onzichtbare deeltjes via de poriën, disharmonie lichaamselementen, lucht, rauw voedsel, geest,... – er is een hele opeenvolging van medische systemen sinds Hippocrates. M noemt ook de gecompliceerdheid van diagnose en behandelingsvoorschriften, en dat van zo veel verschillende ziektes. Verder ook de risico’s bij het toedienen van meerdere medicijnen bij verschillende gelijktijdige kwalen. De Egyptenaren werkten al met medisch specialisten. Etienne de la Boétie is overleden aan een slechte behandeling van zijn dysenterie. Tegenstrijdige adviezen bij nierstenen: laxeermiddelen ja/nee, vaak plassen ja/nee, veel sex ja/nee, warme baden ja/nee. M elke dag baden is beter dan een korst vuil laten zitten, bronwater drinken ok. M noemt de beste kuuroorden in zijn tijd. Een uitzinnig en mateloos verlangen naar genezing verblindt ons, lafheid maakt ons lichtgelovig. De meesten geloven echter niet in de geneeskunst, maar tolereren haar. De meeste geneeskracht (M denkt tweederde) ligt in de quintessens (verborgen eigenschappen) van de kruiden, waarvan wij ook met onze rede de oorzaak niet kunnen vinden. Soms krijgt men door toeval medische experimentele kennis, of wordt men door het voorbeeld van dieren op weg geholpen. M geeft uitleg van het problematische van experimenteel bewijs dat een specifiek geneesmiddel helpt voor een specifieke ziekte, zolang er nog te veel tegengestelde ervaringen mee zijn. M Laat de lof nu tijdens mijn leven maar komen. Het gaat [in dit boek] om mijn leven en gedrag. De studie is er niet op gericht om te leren schrijven maar om te leren handelen. Als je iets van waarde in je hebt, toon dat dan in je gedrag. M heeft geen probleem met tegengestelde opvattingen [zoals bv in de geneeskunde]. Het is eerder uitzonderlijk als opvattingen en intenties overeekomen omdat verscheidenheid het meest algemene patroon in de natuur is, meer nog in de geesten dan lichamen omdat de geesten van een plooibaarder materiaal zijn, dat meer vormen kan aannemen. De meest unversele hoedanigheid [van meningen] is de verscheidenheid.
BOEK III
3.1 Ons wezen hangt aaneen van ziekelijke eigenschappen, ook wreedheid (kwaadaardig genot bij het zien lijden van de ander). Het algemeen belang vraagt om verraad, bedrog en moordpartijen. M geeft voorbeelden van misdadige rechtspraak. M laat zich leiden door onbevangenheid en de zuivere waarheidk, argeloos en onbekommerd, op geen enkele manier uit op winst. Ook de zaak van het algemeen belang is hij niet meer dan met mate en zonder hartstocht toegedaan, wettig en rechtvaardig, neutraal en gematigd. Er worden ook oorlogen gevoerd uit hang naar slechtheid en geweld of eigenbelang. M heeft een gematigde welwillendheid tov mensen die als vijanden tegenover elkaar staan [ttv burgeroorlog protestanten en katholieken]. M heeft geen behoeefte aan het kennen van geheimen van vorsten e.a. M Het handelen moet de wetten van het openbare gezag [van het land waarin je woont] aanvaarden [ook in godsdiensttwisten, soort cuius regio, eius religio]. Openbare functies zijn niet te vervullen zonder veinzen en liegen – dat was dus niks voor M, ook al weet hij dat bedrog nuttig kan zijn. Er zijn misdaden die gewettigd zijn, evenals vele goede of vergeeflijke daden onwettig zijn. M’s vrijmoedigheid, eenvoud en onbevangenheid zijn niet handig, maar dat is hem eigen. Het is ook maar ‘t beste om je te houden aan wat je eigen is. vgl de ezel van Esopus die met de hond wedijverde en daarom vol vreugde zijn beide voorpoten op de schouders van zijn meester legde – maar voor een dergelijk onthaal kreeg de arme ezel twee maal zo veel slaag als de hond liefkozingen. De weg van de waarheid is simpel en eenduidig, die van het privébelang en succes in zaken meerduidig, kronkelig en ongewis. Natuurlijke, universele gerechtigheid is ongelijk aan nationale gerechtigheid die op onze maatschappelijke behoeften is toegespitst. Seneca: Er zijn misdaden die begaan worden op instigatie van senaatsbesluiten en volksraadplegingen. Voor geen enkel bevel tegen je geweten ingaan. Een gegeven belofte nakomen, ook al is die onder dwang van omstandigheden tot stand gekomen, tenzij iets beloofd is dat slecht of onrechtvaardig is; want het recht van de deugd dient zwaarder te wegen dan het recht van onze verplichting. Sommige dingen zijn zelfs tgo vijanden onrechtmatig (cf Epaminondas vs Sparta) Algemeen belang gaat niet altijd boven persoonlijk belang (verwanten, vriendschap).
3.2 Alle dingen zijn onophoudelijk in beweging, ook M zelf. Hij beschrijft de overgangen [in zijn gedachten] van minuut tot minuut. M’s gedachten zijn, als dat zo uitkomt, tegenstrijdig, anders, of vanuit andere gezichtspunten benaderd. Mogelijk spreek ik mezelf zo tegen, maar ik ben nooit in tegenspraak met de waarheid. Er is echter geen houvast, het blijft bij pogingen (essays). De compositie van muziek wordt geleid door regels – de mijne door toeval. M is tov zijn onderwerp [sc hij zelf] de geleerdste man ter wereld. M sluit zich simpelweg aan bij de algemeen aanvaarde en gewettigde overtuigingen – ik onderricht niet, ik vertel. Cicero: Ga af op je eigen oordeel over jezelf (Tuo tibi judicio est utendum). Het komt er op aan je ook van binnen aan regels te houden. Alexander, wat kun je? ‘De wereld onderwerpen.’ Socrates, wat kun je? ‘Het leven van een mens leiden in overeenstemming met zijn natuurlijke eigenschappen.’ Het laatste inzicht lijkt M universeler, moeilijker en legitimer. Aangeboren neigingen worden door opvoeding bevorderd en versterkt, maar zelden veranderd of overwonnen. Hervormers hervormen slechts oppervlakkige ondeugden. Elk mens heeft een eigen grondpatroon. M is zelden geschokt of buiten zichzelf. Zijn excessen hebben niets vreemds of buitensporigs. Toch ken ik momenten van intense en gezonde verrukking. Verdorven mensen zijn vergroeid met hun ondeugden. Andere wegen de druk van de ondeugd af tegen de voordelen of het plezier dat het uitoefenen van de ondeugd oplevert, bv bij diefstal of seks met andere vrouwen. M is gewend om wat hij doet totaal te doen en een geheel te zijn bij iedere stap. Het heeft algemene opvattingen sinds zijn jeugd waar hij zich ‘moet houden’. Zonden die voortvloeien uit het karakter of uit het beroep, wil of bedoelt men. Stoïcijnen: Zonden en onvolkomenheden in jezelf onderkennen en corrigeren, maar zonder er over te treuren en te tobben. M Mijn daden worden bepaald door wat ik ben en door mijn omstandigheden en zijn daaraan aangepast. Ik kan het niet beter. Oppervlakkig en half berouw voor de vorm kent M niet. Hij is tegen de gemakkelijk na te bootsen eigenschap van godsvrucht wanneer leven en daden daarmee niet in oveeenstemming zijn. M vindt dat hij bij vroegere beslissingen verstandig te werk is gegaan en dat hij zich in zijn jeugd gedisciplineerd heeft gedragen. M heeft enkele zware en gewichtige fouten gemaakt, ‘niet omdat ik geen goed oordeel had, maar omdat het mij aan geluk ontbrak’ M brengt dit [geluk] in verband met de verborgen en onvoorspelbare kanten van de zaken die men behandelt. M De verantwoordelijkheid van mijn wijsheid houdt op waar haar grenzen liggen. M vertrouwt vooral op z’n eigen verstand, krijgt weinig adviezen en geeft er nog minder. Het is voor mij een genot om geen bemoeienis met zaken van anderen te hebben en geen verantwoordelijkheid voor hen te hoeven dragen. M heeft zelden spijt van uitkomsten van zaken – zo heeft het moeten gaan in de grote gang van het heelal en in de Stoïsche keten van oorzaken en gevolgen. M heeft een hekel aan ‘oude dag berouw’. Zeldzaamheid van lust en onmacht [ttv de oude dag] prenten ons slechts een lafhartig en snotterig soort deugdzaamheid in. Hij heeft in wellust het gezicht van de ondeugd en in ondeugd het gezicht van de wellust gezien. Een mens wordt gelukkig door gelukkig te leven en niet door gelukkig te sterven (vs Antisthenes). M heeft in zijn leven het jonge groen, de bloei en de vruchten gezien, en nu maakt hij het verdorren mee – ook dat is verheugend omdat het natuurlijk is. De ouderdom bezorgt ons meer rimpels in de geest dan in het gezicht. M ziet bij oude mensen trots, babbelzucht, prikkelbare stemmingen, bijgelovigheid, belachelijke zorgen om geld, afgunst, onrechtvaardigheid en kwaadaardigheid. Zou Socrates het, gezien zijn leeftijd en te verwachten aftakeling, hebben laten aankomen op zijn veroordeling?
3.3 Niet aan je stemmingen en neigingen vastnagelen. De mooiste geesten zijn die met de meeste veelzijdigheid en flexibiliteit. M’s geest is intens en totaal gericht op zelfonderzoek – da’s tamelijk vermoeiend. M heeft juist de van buiten komende prikkels nodig om tot rust en op verhaal te komen. Het lezen van boeken leidt hem af van zijn studie [sc zelfonderzoek]. Anderzijds zet lezen wel aan tot argumenteren. M is alleen geboeid door conversaties met kracht en gedrevenheid (vs beleefdheidsconversaties – dan trekt M zich in zichzelf terug). De meest ontspannen en meest natuurlijke bewegingen van onze geest zijn het schoonst. Begeerten zijn afgestemd op vermogen. Socrates: Ieder naar wat hij kan’. Plutarchus: De vriendschap is een gezelschapsdier, geen kuddedier. M De rechtvaardigste samenlevingen zijn die waarin ongelijkheid tussen heer en knecht het minst getolereerd wordt (vs Plato). Aanpassen aan het niveau van degene met wie je bent -–laat scherpzinnigheid en diepgang maar achterwege – bewaar de samenhang in de omgangstaal (vs hoogdravend of gekunsteld spreken). De wetenschap die hun geest niet heeft weten te bereiken, is aan hun tong blijven hangen. M Poëzie is het meest geschikt voor meisjes en vrouwen. M vreest dat mannen die meisjes/vrouwen aanraden zich met de wetenschappen bezig te houden, dat doen om het recht te hebben hen onder dat voorwendsel te bevoogden. M Poëzie, geschiedenis en wijsbegeert (mn de levenslessen) het meest geschikt voor vrouwen. M is zelf sterk naar buiten gericht (sociale omgang en vriendschappen). Daarbij is hij er wel op uit om verlangens en zorgen te beperken door dienstbaarheid en verplichtingen zoveel mogelijk te vermijden – niet zozeer de drukte van mensen als wel de drukte van zaken mijdend. In M’s huis is alle ceremonieel afgeschaft. Iedereen mag z’n eigen gang gaan en kan naar believen met z’n eigen gedachten bezig zijn. M gaat ‘t liefst om met mannen die rechtschapen en begaafd zijn. Doel van de omgang: vertrouwelijkheid, van gedachten wisselen, innerlijke vorming zonder bijbedoelingen. Geleerdheid en wetenschap ziet hij als tijdverdrijf – als de nood aan de man komt, kunnen we heel goed buiten haar en zonder haar ons doel bereiken. M heeft een aangename omgang met mooie en edele vrouwen (en heeft zich daar in zijn jonge jaren aan gebrand). M ziet mannen en vrouwen die er een klucht van maken, een transactie zonder liefde, hartstocht en betrokkenheid. M Ik ken geen Venus zonder Cupido – deze hangen van elkaar af en maken elkaar mogelijk. Schoonheid ziet hij als het kenmerk van de vrouwen, rationeel denken, wijsheid en vrienschap behoren meer bij mannen. Boeken troosten M in zijn eenzaamheid en ouderdom en bieden hem verlossing van onaangename gedachten en gevoelens en van onaangenaam gezelschap. Toch kunnen er vele dagen, ja maanden voorbijgaan zonder dat ik ze gebruik. Boeken ziet hij als de beste toerusting voor deze menselijke levensreis. Thuis heeft M een bibliotheek op een mooi teruggetrokken plek op de derde verdieping van een toren, waar helaas een wandelgang ontbreekt, want hij heeft beweging nodig voor het studeren zonder boeken. Zo’n privéplek heeft elk mens nodig (vs kloosters waar monniken permanent met anderen in één ruimte leven). M gebruikt de boeken vooral als spel en tijdverdrijf, voor plezier; ieder ander doel is belachelijk. Studeren om te amuseren, nooi voor het gewin. Nadeel: ze oefenen met name de geest, gevaar van verwaarlozing van het lichaam en verlies van veerkracht. M’s liefste privé-bezigheden: vriendschap met mannen, flirten met mooie vrouwen, bladeren in boeken.
3.4 M geeft voorbeelden van afleidingsmanouvres bij groot verdriet, in gevaarlijke oorlogsomstandigheden, bij geestesziekten of moeilijke problemen. Men brengt de geest er maar zelfden toe rechtstreeks op zijn eigen kwaal los te gaan, zoals Socrates zijn dood in de ogen zag, vergelijk ketters en ter dood veroordeelden die er langs kijken, afleiding zoekend. M Omze gedachten zijn altijd elders (hoop op.., toekomst). Zelfs de argumenten van de filosofen gaan voortdurend om de zaak heen, ontwijken haar en beroeren hooguit de buitenkant. De vorst is af te leiden van wraakzucht door de eer[zucht], gunst en sympathie die hij zou verwerven door vergevingsgezindheid en goedheid. Afwisseling werkt altijd verlichtend, oplossend en verstrooiend. Zo werkt de natuur door middel van de zegen van de onbestendigheid. Het zijn kleinigheden die ons bezighouden. We bekijken de dingen zelden in hun totaliteit en alleen op zichzelf. M beschouwt de dood als ‘einde van het leven’ met onverschilligheid. Maar ‘in het kleine maakt hij me kapot’, bv de tranen van een dienaar, aanraking van een bekende hand, een bemoedigend woord kunnen M ontroostbaar maken. M geeft voorbeelden van gespeeld, ingebeeld, geïmiteerd, geassocieerd verdriet. Ons innerlijk wordt door een leeg en objectloos waanbeeld al beheerst en in vuur en vlam gezet. M’s luchtkastelen verschaffen hem innerlijk een werkelijk genot en plezier. Is er, buiten onszelf, iets in de natuur dat zo door het niets beheerst en gedragen wordt? Voorbeelden van vorsten die vanwege een droom hun familie of zichzelf doodden.
3.5 De wijsheid heeft niet minder behoefte aan matiging als de dwaasheid. Januskop: de kindertijd kijkt vooruit en de ouderdom achterom. [Je kijkt op elk moment van je leven zowel achterom als vooruit.] M is nu al gelukkig als er niets is dat hem pijn doet en hij op kan gaan in dromen en fantaseren. Mijn filosofie is er een van de daad, van de natuurlijke praktijk, hier en nu en weinig speculatief. De geest wordt meegetrokken in de aftakeling van het lichaam. Jeugdige gezondheid speelt een belangrijke rol bij vervoering en geestdrift van de geest. M houdt van een wijsheid die vrolijk en gemeenzaam is.Gemakkelijke houding, kalm, lachend – goedheid. Moeilijke houding, nors, stuurs, altijd ernst – slechtheid. Vrijmoedigheid om te doen en te zeggen van je denkt vs de lafheid van schijndeugden. Over de geslachtsdaad wordt veel gedacht maar buitengewoon weinig geconverseerd. In de poëzie worden de machten en verdiensten van deze god [Venus] veel bezielder en levendiger afgeschilderd dan ze in werkelijkheid zijn. Men trouwt niet alleen voor zichzelf maar meer nog voor zijn nakomelingschap, familiebanden en bezit. Daarom vindt M huwelijksbemiddeling een goed gebruik. Binnen het huwelijk is er sprake van een ‘verflauwd soort gemeenschap’, vrij van alle buitensporigheden van de liefdesverdwazing, met aanzienlijke tussenpozen, wil men die met de juiste, vruchtbare vurigheid vervullen. Toen Socrates gevraagd werd wat beter was, wel of niet een vrouw nemen, zei hij ‘Wat je ook doet, je zult er in beide gevallen spijt van krijgen.’ M: Als vrijgevochten natuur was ik niet zo geschikt voor het huwelijk [maar] in het meeste wat ik doe, word ik geleid door een voorbeeld en niet door mijn keuze. M stond als rokkenjager bekend, maar heeft toch de echtelijke regels streng nageleefd [want] een vrouw trouwen zonder je met haar te verbinden, is verraad. Het huwelijk heeft het nut, de gerechtigheid, de eer en de duurzaamheid aan zijn kant. Een liefdesavontuur is alleen op genot gebaseerd. Nog wat over jaloezie (‘liefdesziekte’) en nijd. M is nogal bedeesd (op dit gebied), al komt dat niet erg overeen met de rest van zijn karakter. Maar wat zijn we anders dan tweedracht en tegenspraak? M geeft een opsomming van seksuele gebruiken en wetgeving op dat gebied. Wie goed denkt, kan ook goed onder woorden brengen (taal volgt de gedachten). Gallus spreekt eenvoudig omdat hij de dingen eenvoudig ziet. Horatius dringt dieper in het onderwerp door: wanneer zijn ideeën het gebruikelijke te buiten gaan, heeft hij ongebruikelijke woorden nodig. Grote geesten verrijken de taal niet zozeer met nieuwe woorden als wel met sterkere en meer gevarieerde gebruiksmogelijkheden, met bedachtzaamheid en vindingrijkheid (vs vertoon van zogenaamde originaliteit). Wetenschappers behandelen hun onderwerp te verfijnd, je herkent je alledaagse gevoelens daarin niet meer. M schrijft liever zonder boeken erbij, want goede schrijvers ontmoedigen hem. Van Plutarchus kan hij echter niet goed loskomen – M heeft veel aan hem ontleend. Dit boek vindt zijn belangrijkste doel en vervolmaking daarin dat het helemaal van mijzelf is – ik geef mijzelf naar het leven weer. M heeft wel de neiging om anderen na te volgen, ook in ondeugden. Ik droom vaak dat ik droom [lucide dromen]. Liefde is het verlangen om bij een begeerd wezen van deze lust te genieten. Venus = het genot onze vaten te ledigen (cf andere lichaamsdelen) Socrates: Liefde is de begeerte zich voort te planten middels schoonheid. Het maken van mensen gebeurt in een donker hoekje (een ‘schande’), het afmaken van mensen in het open veld (een ‘eer’). Monstrueus is het dier dat zichzelf een gruwel is, gebukt gaat onder zijn eigen lusten en zichzelf een ramp vindt. De mens legt zich meer taken op dan waar de natuur hem toe verplicht – inspanning voor sectarische en imaginaire wetten. M houdt wel van de liefde met respect, schroom, koketterie en veinzerij. Rek het voorspel – zonder hoop en verlangen komen we tot niets waardevols meer. M gruwt van seks zonder affectie. Ook de kus is gedegradeerd: voor 3 mooie moet je 50 lelijke vrouwen kussen. M is er een voorstander van dat vrouwen hun gunsten met geleidelijkheid en veel uitstel verlenen. Hij geeft wat opvoedingsadviezen voor meisjes, waaronder de gedachte dat de vrouw passief en de man actief is. De natuur van de liefde is heftig, en heftigheid is niet duurzaam. Gevaar om nieuwe, fictieve plichten te verzinnen om een excuus te hebben voor het verzuimen van onze natuurlijke plichten. M is gewetenvol in zijn liefdeshandel en heeft nooit meer liefde betuigd dan hij voelde, was spaarzaam met beloften, en heeft nooit zo een relatie verbroken dat hij hen [sc minnaressen) ging haten. Een beetje passie (montere, levendige, vreugdevolle opgewondenheid), maar geen waanzin, ondankbaarheid,k trouweloosheid, kwaadaardigheid of wreedheid. De wijsbegeerte strijdt niet tegen de natuurlijke lusten, mits die samengaan met matigheid. Het is een verkeer dat niet zonder wederkerigheid en overeenstemming kan. Het komt me voor dat alleen de periode vlak na de kinderjaren de eigenlijke en natuurlijke tijd van de liefde is en ook van de schoonheid. Man en vrouw zijn uit hetzelfde hout gesneden. Als men de opvoeding en gebruiken buiten beschouwing laat, is het verschil niet zo groot. In zijn republiek roept Plato beide geslachten in gelijke mate op tot deelname aan alle wetenschappen, oefeningen, ambten en andere taken, zowel in vredes- als in oorlogstijd. Antisthenes ontkende ieder onderscheid tussen hun deugd en de onze.
3.6 Lucretius: We moeten verschillende oorzaken noemen, waarvan dan wellicht één de ware zal zijn. Plutarchus kon volgens M het beste kunst met natuur, en kennis met inzicht verbinden. M is nog nooit zo bang geweest dat hij er verward en verdoofd van raakte. Hij ziet gevaren met open ogen en een onbevangen, evenwichtige en zuivere blik. Niets brengt zozeer in gevaar als het blinde verlangen om dit te ontgaan. M heeft een hekel aan alle vervoermiddelen, behalve paarden. Isocrates: Schitteren door huisraad en meubels [sc duurzame investeringen], niet door luister waarvan het genot snel voorbijgaat en uit de herinnering verdwijnt. Publieke gelden niet besteden aan spelen en feesten, maar aan havens, versterkingen, kerken, ziekenhuizen, scholen en de verbetering van straten en wegen. Al te vaak voeden vorsten de ogen van het volk met datgene waarmee men hun magen had moeten vullen. Gulheid is geen grote verdienste van een vorst waar het gaat om publieke middelen, het is de enige deugd die goed samengaat met tirannie (Dionysius). Wie goed wil oogsten, moet met de hand zaaien en niet de zak uitschudden. Niets is zo typerend voor hebzucht als ondankbaarheid. Onze kennis is in alle opzichten gebrekkig – we kunnen niet ver vooruit en ook niet ver achter ons zien; zij omvat weinig en heeft een kort leven zowel in tijdelijke als in ruimtelijke zin. Cicero: In de oneindigheid zijn ontelbaar vele vormen. Onze kennis is minder dan niets ten opzichte van wat nog onbekend is. Geschut en boekdrukkunst werden al 1000 eerder in China bezeten. De een ziet de wereld in verval, de ander in jeugdige kracht en vernieuwing. Wat de mensen in de Nieuwe Wereld (Amerika) doen, doet wat betreft helderheid en juistheid van hun natuurlijk inzicht niet onder voor ons, ook niet wat betreft vakmanschap, godsvrucht, wetten, goedheid, vrijgevigheid, loyaliteit, openhartigheid, onverschrokkenheid, moed, en vastberadenheid vs de Spanjaarden met hun schietwapens, paarden en verraad aan beschaving door niet de Griekse en Romeinse deugden te voegen bij de autochtone deugden van daar. In plaats daarvan [hebben de Spanjaarden] verraad, lust, hebzucht en allerlei soorten onmenslijkheid en wreedheid overgedragen, en volken uitgeroeid ten behoeven van de handel in parels en peper. Spaanse ‘zending’: de koning van Peru werd na afpersing schandelijk veroordeeld en vermoord, de koning van Mexico ondanks eerdere beloften gefolterd en opgehangen, en later werden door de Spanjaarden 460 mensen in een vuur verbrand. Wel was daarover veel verontwaardiging in Spanje: verschillende legeraanvoerders, die zich daaraan schuldig gemaakt hadden, werden veroordeeld en met de dood bestraft. In die landen speelde het goud niet een rol in de geldcirculatie en handel, maar alleen in luisterrijke voorwerpen van de vorsten. In Peru liep een rechte, geplaveide weg van 300 mijn van Quito naar Curco.
3.7 M Ik heb mijzelf te lief voor leidinggevende aspiraties. Liever een beperkte groei in vastberadenheid, wijsheid, gezondheid en zelfs ook in rijkdom. Door het lot en mijn smaak ben ik ingesteld op het gemiddelde niveau. Ik heb een hekel aan gezag, zowel om het uit te oefenen als om er ondergeschikt aan te zijn. Vorsten worden doodgegooid met permanente bijval. Je moet nooit winnen van een vorst, want hij zal ‘t je laten bezuren. Ten tijde van de Grieken werden filosofen en dichters verbannen, naar de steengroeven gestuurd en als slaven verkocht.
3.8 Ik leer meer door me tegen een voorbeeld af te zetten dan door het te imiteren. Cato de Oudere: Een wijze kan meer van een dwaas opsteken dan een dwaas van een wijze. Het gesprek is de meest vruchtbare en natuurlijke oefening voor de geest – in vergelijking daarmee geeft het in boeken studeren een flauwe, matte impuls. M wordt in gesprekken door geen enkele overtuiging gekwetst – hij ziet elke gedachte als een natuurlijk product van de menselijke geest. Botsende meningen maken M alert en oefenen zijn denken, ze beledigen of irriteren hem niet. M houdt van stevige discussies waarin men elkaar hard aanpakt (je bent gek, je raaskalt). Het gebeurt zo vaak dat mijn denken zichzelf tegenspreekt en veroordeelt, dat het voor mij geen verschil uitmaakt wanneer het eens een ander is die dat doet. 1092/1093 mooie opsomming van langs elkaar heen discussiëren. M Taalgoochelende logici zijn misschien geleerder dan wij, maar nog niet minder dwaas. Wetenschap is in sommige handen een scepter, in andere een narrenstok. Socrates probeert in discussies eerder de eigen ongerijmdheid van zijn gesprekspartners bij te brengen dan die van hun wetenschap. M kijkt altijd zowel naar de vorm als naar de inhoud als naar de spreker. Ongeduld is even afkeurenswaardig bij iemand die gelijk heeft als bij iemand die ongelijk heeft. Plato: Dat ik iets niet in orde vindt, komt dat niet doordat ik zelf niet in orde ben? Al te vaak bespotten we onszelf in de kritiek die we op anderen hebben. M Bij beschuldigingen van anderen altijd tegelijk ook zelfonderzoek. M haat alle tirannie zowel in woorden als in daden. Onder geleerden zijn veel incapabele geesten – gezond verstand vindt men hoogst zelden bij deze hoge heren (Juvenalis). Hooggeplaatsten hebben een koele, zwijgzame houding als een ‘bewijs’ van wijsheid en bekwaamheid. Een plan of een advies moet je niet [alleen] op z’n resultaten beoordelen, want het meeste dat gebeurt (zoals de afloop van ondernemingen) ligt in de handen van het lot. Geluk of ongeluk zijn niet af te dwingen of te sturen. Ook wijsheid en beraadslagingen worden door het toeval geleid. De geest is onderhevig aan de toevallige prikkels en beroeringen van de dag. Vergilius: Het hart wordt nu eens door de ene , dan weer door de andere emotie voortgedreven. Plautus: Terwijl iemand uitsluitend door geluk de top bereikt, concluderen we allen daaruit dat hij een groot mens is. Er is geen sprake van onderworpenheid van de geest aan de vorst – niet mijn verstand is geleerd om te knielen en te buigen, maar mijn knieën. M wantrouwt iemands bekwaamheid het meest als deze samengaat met een hoge maatschappelijke positie en de bewondering [bij voorbaat] van het publiek. Niet alles wat men overgenomen heeft [aan bv kernachtige uitspraken] bezit men ook werkelijk [ Wat iemand aan kennis heeft, kan hem nog aan inzicht ontbreken. ] Twee discussiestrategieën: 1 Krachtig in de tegenaanval gaan, met het risico dat je met eigen kracht in de degen van de tegenstander loopt; 2 niets begrijpen en niets veronderstellen wat ze niet uitleggen. Algemene oordelen zeggen niets – ook nagaan waar de opvattingen op gebaseerd zijn (Cicero). Een leerschool van lange, onafgebroken training gaat vooraf aan het excelleren [op elk terrein]. M is niet geschikt om voor beginners te preken of te schrijven. Hij ergert zich aan zelfingenomen domheid. Hartstochtelijk en onverzettelijk bij je mening blijven is het zekerste bewijs dat je ezeldom bent. Bij scherts onder vrienden (spits en intelligent) heeft M een groot incasseringsvermogen. M heeft een hekel aan lichamelijke ‘speelse omgang’ (zoals bv tournooien) – het is bar als men de tijd doodt door elkaar te doden. M vraagt schrijvers wat hen het meest bevalt in hun eigen werk: stijl, stof, originaliteit, inzicht, eruditie,... Iedere samenvatting van een goed boek is een dwaze samenvatting [ wat een leuke opsteker is voor de lezer die tot hier gekomen is ]. Tacitus: Als we weldaden niet meer kunnen vergelden [met weldaden] dan vergelden we ze met haat in plaats van met dankbaarheid. De schrijver moet je pas prijzen als vastgesteld is of het origineel is of overgenomen. M Het is 20 jaar geleden dat ik me voor het laatst een uur achtereen in een boek verdiept heb. Toch heb ik laatst de Historiën van Tacitus in een ruk uitgelezen. Dat boek geeft ook veel info over de karakters en neigingen van privé-personen. M vindt de (levens)geschiedenissen van de keizers interessanter dan veldslagen en algemene revoluties. M is het niet eens met Tacitus’ harde beoordeling van Pompeius –vermoedens moet je niet even zwaar laten wegen als feiten. Het is even fout om niet te zien hoeveel je waard bent, als er meer over te zeggen dan je ziet. M geeft een aantal verslagen van wonderen. Het censureren van heersende opvattingen is de rol van theologen en filosofen, de bestuurders van het geweten. Livius: Het loont niet de moeite om deze dingen te staven of te weerleggen – we moeten ons houden aan de traditie.
3.9 Mijn daden zijn te onbelangrijk – daarom geef ik maar een verslag van mijn leven aan de hand van mijn gedachten. Veelschrijverij schijnt een kenmerk te zijn van een ontspoord tijdperk [vgl de talloze pampletten en vlugschriften nav de godsdiensttwisten]. Geluk is voor mij een bijzondere stimulans tot matiging en bescheidenheid. M heeft de neiging naar nieuwe en onbekende dingen – reislust. Want leiding geven [aan z’n kasteel en landerijen] is een al te eentonig genoegen, dat verveelt en verbonden is met vele nare hoofdbrekens. M kiest voor een ‘tevreden leven’. Cicero: Iemands rijkdom wordt niet bepaald door de hoogte van zijn inkomen, maar door zijn leefwijze en stijl. Aan reizen besteedt M alleen zijn overschotten en reserves. Het is goed genoeg om aan je kinderen zoveel na te laten, dat ze daardoor niet van je verschillen [in levensstaat/stijl]. M ergert zich thuis regelmatig aan kleinigheden. Ik ben geen wijsgeer – tegenslagen drukken op me naar hun zwaarte. M kan de genoegens van een vreemd huis [zonder de beslommeringen van verantwoordelijkheid voor allerlei details] onbevangen appreciëren. Bouwen [aan het slot], jacht en tuinen boeien hem niet zo. M heeft liever ideeën die plezierig zijn en geschikt voor het leven, dan sterke en geleerde ideeën. M’s vader ontwikkelde op z’n oude dag een hartstochtelijke liefde voor het beheer van zijn landgoed. M geniet tevreden van de wereld waarbij hij zonder al te grote hartstochten een leven leidt waarin hij zichzelf noch anderen tot last is. M gaat uit van vertrouwen in [met name jonge] mensen en vetrouwt ze het beheer van zijn geld en goed toe. Knechten moet je enige speelruimte voor ontrouw of slordigheid laten. M heeft geen zin om contracten en dergelijke stoffige papieren te lezen. Hij leidt liever een leven dat minder schitterend, maar ook minder druk is. Thuis is M verantwoordelijk voor alles dat misgaat. Op reis of bij anderen kan mijn geest zich heel gemakkelijk van iets losmaken. M heeft geen verstand van geld vergaren, wel enig verstand van geld uitgeven, hoewel daarin soms sprake is van uitersten van te veel zuinigheid of te grote verkwisting. M vs de ‘huidige politieke moraal’, waar recht en onrecht elkaars plaats innemen (Vergilius). Ook barbaarse samenlevingen of een stad vol booswichten en misdadigers (Poneropolis ttv koning Philips) organiseren zichzelf en kunnen een krachtig en lang leven hebben. Discussies over de ideale maatschappij en de beste wetten zijn alleen goed om de geest te scherpen, maar hebben buiten de discussies geen enkele realiteit, zeker als ze geen rekening houden met de ingewortelde neigingen van de mensen. De beste staatsvorm voor ieder volk is die waarmee het zich heeft gehandhaafd. Persoonlijk zijn we [meestal] ontevreden over de huidige toestand. Maar M vindt het verkeerd en dwaas om een ander soort bewind te wensen. Niets drukt zo zwaar op een staat als vernieuwingen – verandering op zich schept al een kader voor onrecht en tirannie. Hoe een maatschappij behouden blijft, is iets dat waarschijnlijk ons verstand te boven gaat. Plato: Een maatschappelijk systeem is een machtig ding dat niet licht uiteenvalt en dat aangetast en gammel door z’n eigen gewicht lang overeind kan blijven. Een groot (veroverd) gebied is niet een teken dat de staat gezonder is. Alle grote rijken worden door veranderingen en ondergang bedreigd. M is verontrust over de ontworteling en desintegratie van de maatschappij, ‘onze diepste angst’. Hij breng geen nieuwe inzichten te berde en is bang zich te herhalen. M heeft moeite om redevoeringen in te studeren en te onthouden en ze zo dan ook uit te spreken – hij spreekt liever achteloos met toevallige en onvoorbereide wendingen. Hij wil niet van het blad spreken, maar ook niet overgeleverd zijn aan zijn improvisatievermogen. Hij is [inmiddels] gestopt met spreken bij officiële gelegenheden. M is wel ouder, maar geen grein wijzer geworden, en verandert voortdurend van standpunten (cf Antiochius van Ascalon die probeerde de leer van de Academici in overeenstemming te brengen met die van de Peripatetici en de Stoïcijnen). M heeft altijd geweigerd om van zijn huis een vesting te maken. Lang heeft hij de dans [van plunderende benden] ontsprongen, totdat in 1585 zijn huis werd overrompeld door een bende Hugenoten. M Het beste is leven onder bevoegd gezag naar de wetten en niet bij de gratie van gunsten en erkentelijkheid [van mensen].l M is zeer gewetensvol in het houden van beloften, daarom doet hij ze ook het liefst in vage termen en onder voorbehoud – ook over voornemens [als een soort belofte aan jezelf met bijbehorende zelfverplichting) laat hij weinig los. Cicero: Een rechtvaardige daad is dat slechts in zoverre zij vrijwillig is. M wil ‘t liefst in vrijheid handelen en bevrijdt zich graag van zijn verplichtingen [bv tav familie] en kan daar ook deels onderuitkomen door slecht gedrag van verwanten e.a. aan te grijpen als aanleiding om van die verplichtingen bevrijd te zijn [sc bevrijd van de innerlijke gespannenheid en bezorgdheid van mijn wil]. M wil zich door niets onder druk laten zetten. Dit beheersen van de wil verschaft M enige troost voor de tekortkomingen van degenen die met M te maken hebben. M streeft er naar dat hij niemand speciaal nodig heeft. Terentius: Ik heb de hoop op mijzelf gesteld. Maar we zijn ook niet zeker genoeg van ons eigen ik – ook dit bezit is gebrekkig en geleend. M vormt zichzelf en werkt aan zijn levensomstandigheden. cf Hippias van Eleus: Inzicht in de wijsbegeerte om zijn geest te leren aan zichzelf genoeg te hebben – ook een praktische zelfdoener. Geven is eerzuchtig van aard (kenmerk van bevoorrechting), zo geeft ontvangen onderworpenheid aan. M wil niet op anderen leunen. Daaraan dragen veel elementen van zijn karakter bij: beetje aangeboren trots, er niet tegen kunnen wanneer men hem iets weigert, bescheidenheid van plannen en wensen, onhandigheid in zakelijke aangelegenheden, luiheid en vrijheidsdrang. M betoont weldaden het liefst aan zeer arme mensen die dus niet in staat zijn hem terug te betalen. Het is een ellendige burgeroorlog, maar tegen alles waar we aan wennen, raken we gehard. M heeft zich duizend keer te slapen gelegd met de gedachte dat hij die nacht verraden en omgebracht zou worden. M daarbij soms onverschillig en willoos – denkend aan / fantaserend over een snelle dood: één sprong in een zware slaap zonder gevoel en zonder pijn. Achter veel maatschappelijke posities gaat dezelfde mentaliteit schuil. Wreedheid, valsheid en dieverij is des te kwalijker wanneer ze gedekt wordt door wetten. M verafschuwt onrecht dat verraderlijk en in alle rust en vrede {rechtvaardigheid} wordt bedreven. M heeft een zwak voor Parijs – geliefde stad met veel attracties. M beschouwt alle mensen als landgenoten – nationale verbanden maakt hij ondergeschikt aan onze algemene, universele verbondenheid. Niet jezelf tot gevangene van je landstreek maken. M kan Socrates’ voorkeur voor de dood boven verbanning bewonderen, maar niet navoelen. Reizen is nuttig voor de geest – voortdurend bezig nieuwe, onbekende dingen op te merken – de beste leerschool voo rhet leven. Daarbij houdt matige activiteit het lichaam goed in vorm. M kan 8 a 10 uur in het zadel zitten zonder moe te worden. Dagreizen in lange etappes, bij te grote hitte ‘s nachts reizend. De paarden overal laten drinken. Het beheren van het huis ziet M als de meest eervolle bezigheid en nuttigste kunst voor de vrouw [ nogal wiedes – als M op reis is moet iemand voor de boel thuis blijven zorgen...] Niet de vrouw moet in ledigheid van de goederen genieten, maar de man [ nou ja...] Reizen en thuis zijn afwisselen versterkt de banden met echtgenoten en vrienden. Genieten en bezitten is vooral een zaak van de geest. Waar is de overgang tusen dichtbij en ver weg, te veel en te weinig, lang en kort, licht en zwaar? Cicero: De natuur heeft ons geen inzicht gegeven in de grenzen der dingen. Plato: Reizen op hogere leeftijd is beter, want nuttiger en leerzamer. M reist om het reizen, enkel om zichzelf in beweging te houden, zolang hij die beweging prettig vindt. Iedere reisdag is een eindpunt. Het meest verdriet ‘t M dat hij niet kan blijven waar het hem bevalt. M zou ook het liefst ver van huis sterven – afscheid van geliefden nemen bezorgt eerder hartzeer dan troost – het is de enige onaangename dienst die men elkaar uit genegenheid bewijst. Drukte rond het sterfbed is plichtsverzuim en getuigt van een gebrek aan liefde en zorg om u in alle rust te laten sterven. De vroedvrouw is nodig bij geboorte – een nog wijzer iemand is nodig om je er weer uit te helpen vertrekken, bij voorkeur ook nog iemand die een vriend is. M stelt zich tevreden met een in zichzelf gekeerde, rustige en eenzame dood, helemaal van mij, passend bij mijn private teruggetrokken leven. Verzuren en sterven gaat beter onder vreemden. M kan niet tegen mensen die klagerig medelijden willen opwekken. Zieken kun je het beste terzijde staan met een kalme houding. M Mijn levensgeschiedenis beschrijven geeft me in zeker zin richting – het houdt me op de koers van consequentheid en directheid van gedrag. M geeft met zijn informatie over z’n goede en slechte eigenschappen de kwaadsprekers alle ruimte. cf Dion: Een grootmoedige, openhartige bekentenis ontzenuwt de kritiek en ontwapent de lasteraars. Dingen die ik niemand zou willen vertellen, staan wel in mijn boek. Ergens in Indië acht men het juist om mensen in een ellendige toestand te doden. M Niet verzwakt als een ondraaglijke last aan anderen gaan hangen. M Ik ben niet bang om op reis ‘ergens in een kot’ te sterven – ik heb alles bij me. Ik schrijf mijn boek voor weinig mensen en weinig jaren. Als het iets blijvends geweest was, had ik het aan een duurzamer taal moeten toevertrouwen [sc Latijn]. Taal is vluchtig en van vorm veranderend. Goede en nuttige geschriften klinken de taal aan zich. Het aanzien van de Franse taal zal stijgen en dalen met de lotgevallen van onze natie. M wil dat er billijk en naar waarheid over hem gepraat wordt [ waarom wil hij dat er over hem gepraat wordt? ] Op reis wil hij in ruimtes logeren die naar zijn zin zijn, zonder lawaai, vuil, rook of bedomptheid. M filosofeert over de vormen waarin de dood kan komen en de vormen waarvoor men zou kunnenkiezen (cf de klassieken). M: ‘t liefst gemakkelijk en wenselijk. Het lot heeft geholpen door mijn leven in zo’n positie te brengen, dat niemand het nodig heeft en het niemand tot last is. M vindt het prettig dat hij met zijn sterven niemand veel genoegen of pijn doet. M’s reisonderkomen ‘t liefst van ‘n propere eenvoud – meer met smaak dan met luxe. Hij voelt zich bij overvloed en zelfs bij verfijning niet op zijn gemak. M’s lichamelijke constitutie is plooibaar en zijn smaak weinig kieskuerig. Een echte heer is iemand die van alle markten thuis is. M zoekt contact met buitenlanders op reis – hen observeert hij vooral. Het is een zelfdzaam geluk om te kunnen reizen met iemand die wat karakter betreft bij je past. Leuke attracties en geïnspireerde gedachten wil M het liefst met een ander delen. Toch kun je beter alleen reizen dan met een ongeschikte, vervelende reisgenoot. Anderen verwijten M: Waaraan ontbreekt het u thuis? U zelf uzelf overal volgen. M: Tja, ieder ding heeft zijn waarde en beperking. M weet dat zijn reislust een bewijs is van zijn onrust en wankelmoedigheid. Het enige dat hem bevredigt is afwisseling en het genot van diversiteit. Men: Er zit iets ijdels in zo’n tijdverdrijf. M: Waarom niet? Gedachten der wijzen zijn ijdelheid (Ps 94,11, 1 Cor 3,20). M Dat zijn argumenten waarmee men ons als goed opgezadelde pakezels naar de andere wereld wil sturen. Het leven is echter een stoffelijke, lichamelijke beweging, een activiteit, in essentie onvolmaakt en ongeregeld. Ik doe moeite het leven te dienen naar het is. Cicero: Volgens de universele wetten van de natuur onze eigen natuur volgen. En daarin handelen mensen al te vaak tegenstrijdig: er zijn er die anderen ter dood veroordelen voor een misdaad die ze zelf niet eens als een fout beschouwen. Sommen hanteren strenge wetten voor anderen en vrije en natuurlijke regels voor zichzelf. Antisthenes: De wijze oordeelt beter en weet beter wat deugd is. Diogenes: Tegenover de chaos de rede, tegenover het lot onze moed, tegenover de wetten de natuur. De verhouding tussen wet en deugd is onduidelijk en onrechtvaardig. De mens geeft zichzelf zodanige opdrachten, dat hij onvermijdelijk faalt. M is in de ogen van zijn tijdgenoten enigszins vreemd en onsociaal. De deugd in wereldse aangelegenheden is een deugd met vele plooien, haakjes en bochten om zich naar de menselijke zwakheden te richten. In de massa moet je je naar de massa richten. M heeft een weerzin tegen optreden in openbare kwesties – [aanpassen aan de massa zou al te zeer botsen met zijn] virjheidsdrang en luiheid. Indeling en grenzen van de begaafdheden van mensen zijn moeilijk te bepalen. Begaafdheden zijn niet van privé naar openbaar of van openbaar naar privé te generaliseren. M heeft weinig talenten en die hij heeft zijn niet van groot kaliber. Je doet er goed aan je eigen en andermans feilen vrijmoedig te onderkennen, de geneigdheid tot kwaad met al je kracht het hoofd te bieden en af te remmen. M vindt met de winden meewaaien of je ervoor verbergen gerechtvaardigd zodra we niet meer door het verstand geleid worden. De titels van mijn hoofdstukken dekken niet altijd de inhoud – ik dwaal regelmatig af, eerder door mijn ongebondenheid dan door onoplettendheid. Ik streef naar afwisseling, ongeremd en chaotisch. In de poëzie bereikt het spreken haar superieure meesterschap. M vindt het een verwerpelijke pose als Aristoteles er ergens prat op gaat dat hij zich duister voordoet. M heeft persoonlijke redenen om dingen maar half, vaag of tegenstrijdig te zeggen. [ niet het achterste van je tong laten zien om te voorkomen dat deze door (godsdienst)fanatici wordt afgesneden ] M heeft niet zo veel op met de spelbederfster ‘rede’ en volgt zijn natuurlijke neigingen. M was in zijn jeugd [opvoeding / onderwijs] meer verbonden met de Romeinen dan met zijn land- en tijdgenoten. Alleen via de verbeelding krijgen we vat op de dingen, zelfs op de aanwezige. M heeft vooral interesse in de bloeitijd van Rome, toen er vrijheid en gerechtigheid heerste. Rome is de enige stad die van allen en van de hele wereld is. Zelfs haar verval is vol glorie en grootsheid. Is het de gewoonte van de fortuin [het lot] om met rust te laten wie haar ook niet lastig valt? Als ze zo doorgaat, zal ze me zeer tevreden en voldaan heenzenden. M vindt slechts bevrediging in substantiële realiteiten. [echter...] M is erg trots op een oorkonde van het Romeinse burgerschap die hij in Rome ontving op 13.3.1581). Het zelf is een object vol ongenoegen – daarom is het oog vooral naar buiten gericht. Het orakel van Delphi geeft [echter] een tegen ieders denken ingaande opdracht: keer je blik naar binnen, leer jezelf kennen, hou vast aan jezelf, breng je geest en je wil weer in jezelf terug. Behalve de mens stelt ieder wezen op grond van zijn behoeften grenzen aan zijn inspanningen en wensen – de mens is als de vorst zonder kennis, de rechter zonder jurisdictie, de zot van het stuk. M wordt door weinig dingen in bezit genomen en loopt voor weinig warm. Hij heeft een fijngevoelige waarneming maar is traag van begrip en heeft een zwakke concentratie. Mijn zelf bezit ik bij gratie van anderen en het lot heeft er meer over te zeggen dan ik. Het is goed om het midden te houden tussen afschuw voor lijden en liefde voor het genot. Je uitlenen aan anderen, je geven aan jezelf. Je hebt thuis genoeg te doen – ga niet ook nog eens de zaken van anderen regelen. ‘t Bevalt M niet dat mensen zich verhuren als slaaf van anderen. Ze zoeken slechts bezigheden om bezig te zijn (cf een machteloos rollende steen). Niemand deelt [zomaar] zijn geld uit aan anderen – iedereen doet dat wel met zijn tijd en zijn leven. M blijft echter bij zichzelf, verlangt zonder hartstocht. In plaats van met wilskracht en intensiteit [wil hij] lichtvoetig en oppervlakkig door deze wereld bewegen.
M werd gekozen tot burgemeester van Bordeaux, een (onbezoldigd?) erebaantje voor twee jaar met daarna nog eens een (zeldzame) verlenging van twee jaar. M’s vader was ook burgemeester geweest en in die baan opgebrand – uitgaande van de gedachte dat je terwille van je naaste jezelf moet vergeten – alles voor het algemeen welzijn in het openbare leven. M is meer voor de ware eigenliefde, gezond, evenwichtig, even heilzaam als aangenaam – alleen daarin is het toppunt van menselijke wijsheid en geluk te bereiken. Seneca: Wie een vriend is voor zichzelf, is een vriend van allen. M Het is dom om anderen te leren hoe ze moeten leven en ‘t zelf vergeten. Op je genomen taken moet je aandacht en moeite geven, maar incidenteel, waarbij de geest steeds rustig en gezond blijft. Hartstocht is daarbij een slechte raadgever. Alleen je verstand en vaardigheid gebruiken, dan vervul je je taken veel blijmoediger. bv [de protestantse vorst] Hendrik van Navarra legde zich onmiddelijk neer bij iets waar niets aan te doen viel, en regelde achteloos en met een ontspannen gezicht belangrijke en netelige kwesties. De geest niet te veel te verwerken geven, veel zien en ervaren, maar alleen door zichzelf gevoed. De wensen waarvan we de grenzen kunnen zien, zijn die van de natuur, wensen die voor ons uitvluchten, zijn van onszelf. Innerlijke armoede is niet te verhelpen. Gewoonten en je maatschappelijke positie worden een tweede natuur. Wat heeft een nieuwe levensfilosofie voor zin in de ouderdom? Iemand die naar de Arabische woestijn is verbannen, geef je toch ook geen les in welsprekendheid? Er is geen kunst voor nodig om te vallen (ed 1588). M is niet opgewassen tegen vernieuwingen (bv de verkorting van het jaar met tien dagen). De tijd laat me in de steek, en zonder deze bezit men niets. Buiten de grenzen van de gewoonte is er niets dan verwarring. De loop van de begeerten heeft een korte boog: uitgaand van en samenkomend in onszelf, vergelijk geldzucht en eerzucht: altijd maar vooruithollend. Het grootste deel van ons handelen is toneel. Je moet niet samenvallen met je ambten, maar je oordeelskracht daar boven stellen en onafhankelijk daarvan van jezelf genieten. M blijft ook boven de partijen staan in de burgeroorlogen van zijn tijd en benoemt bij beide partijen goed en kwaad. Zij die in hun woede en haat verder gaan dan de zaak in kwestie, verraden een persoonlijke oorzaak die hun privé-belang treft. Cicero: Wie zijn verstand niet gebruikt, moet zich maar aan zijn gevoelens overgeven. M vs simpele redeneringen die mensen volledig toewijzen aan de ene of de andere partij. M heeft geen moeite om te zeggen dat iemand in het ene opzicht goed en in het andere opzicht slecht handelt. Een eenzijdig onderscheidingsvermogen is omvermijdelijk verbonden met de dwalingen van de massa. M heeft er altijd naar gestreefd om te vermijden dat zijn zaken vermengd raakten met die van anderen. Hij is opgehouden met kaarten en dobbelen omdat ‘t hem innerlijk steeds stak als hij verloor. Hij mijdt sombere en snibbige typen. Hij weet heel goed dat er ook wijzen waren die zich hartstochtelijk geëngageerd hebben met bepaalde zaken – hun kracht en hardheid is maar door weinigen na te volgen. Gewone mensen kunnen bij stormen en grote bekoringen beter op de vlucht slaan (cf Mt 6,13). Cicero: Men behoort alles te doen wat men kan om processen te vermijden. M is zijn hele leven vrij gebleven van rechtzaken. M Onze ergste troebelen [burgeroorlogen] hebben vaak belachelijke motieven en oorzaken. Politieke accoorden [ttv M’s leven] waren schandelijk en leugenachtig. M is er als burgemeester wel van beschuldigd dat hij zich niet voldoende druk maakte en te weinig hart voor de zaak had. M: Dat klopt. Rust houden [zag hij als z’n belangrijkste taak]. M vervult het liefst taken die kracht en vrijmoedigheid vereisen, waarvan de uitvoering direct, kort of zelfs riskant is – hij is niet geschikt voor een afhandeling die veel tijd, fijnzinnigheid, moeite, handigheid en slinksheid vraagt. M is niet gericht op drukte en uiterlijk, maar op rust, wijsheid en fatsoen, goedheid, gematigdheid, gelijkmoedigheid, standvastigheid en andere kalme en onopvallende kwaliteiten. M heeft niets anders hoeven doen dat bewaren en in stand houden, en dat zijn stille daden waarvan men niets merkt.
3.11 M vs komische praters (plaisant causeurs) over de oorzaken (cause), waarvoor het inzicht aan ons ontbreekt. Wijn smaakt iemand niet beter wanneeer hij de fundamentele eigenschappen ervan kent. Aanvaarden en genieten is beter dan bepalen en weten. De kern is of het waar is. M heeft in zijn leven vele ‘wonderen’ zien ontstaan ter versterking van onzinnige verhalen. Wie iets gelooft, bechouwt het als een daad van naastenliefde om een ander er ook van te overtuigen. En om dat te bewerkstelligen schroomt hij niet er zoveel eigen bedenksels aan toe te voegen als hij ziet dat zijn verhaal nodig heeft om tegemoet te komen aan de weerstanden en gebreken die hij in het bevattingsvermogen van de ander vermoedt. M is nogal gauw levendig en luid aan het overdrijven in z’n betogen en verhalen. M beoordeelt opvattingen niet door de aanhangers of de jaren ervan te tellen. M ervaart vooral zichzelf als een onbegrijpelijk wonder. Verhaal over ontmaskerd ‘wonder-bedrog’. M Maar als het gaat over een wonder dat onze kennis te boven gaat, ben ik van mening dat we ons oordeel moeten opschorten en het moeten verwerpen noch aannemen. Alle bedrog op de wereld ontstaat omdat men ons leert bang te zijn voor onze onwetendheid uit te komen en we [zo] gedwongen zijn alles aan te nemen wat we niet kunnen weerleggen. Wijsbegeerte gaat vanuit verwondering via onderzoek naar onwetendheid. M betwijfelt de betrouwbaarheid van getuigenissen tegen heksen. Tacitus: De mens gelooft bij voorkeur dingen die hij niet begrijpt en wat hem duister is. M Voorzichtig zijn met zelfbeschuldigingen – soms zeggen beschuldigden dat ze mensen vermoord hebben die nog levend en wel rondlopen. M heeft een keer uitgebreid gesproken met meer dan tien van deze gevangen ‘heksen’ en concludeerde dat deze gevallen meer leken op waanzin dan op een misdaad (Livius). Vervolgens een kulverhaal over ‘de beste seks’ met invaliden. Het verstand is dubbelzinnig en variabel, evenals de dingen. Bepaalde klassieke wijsgeren stellen dat de mens alles kan en weet. Anderen schrijven de mens volkomen onwetendheid toe. M Daaruit blijkt dat de mens in alles onmatig is en pas stopt als hij ertoe gedwongen wordt en niet meer verder kan.
3.12 Bijna alle opvattingen, die we hebben, zijn op grond van hun gezag en op goed vertrouwen overgenomen. Lucianus: Maat houden, doelgericht blijven en de natuur volgen. Socrates laat zijn denken een natuurlijke gang gaan – zijn gevolgtrekkingen en gelijkenissen zijn veelal ontleend aan bekende menselijke handelingen. Socrates werd geobserveerd [en beschreven] door Plato en Xenophon. Seneca: Zoals bij alles lijden we ook bij ons studeren aan onmatigheid. M Er waren mensen die uit vroomheid de belofte der onwetendheid aflegden. We hebben maar heel weinig kennis nodig om gelukkig te kunnen leven. Socrates leerde hoe we die kennis in onszelf kunnen vinden en gebuiken. Seneca: Voor een gezonde geest heb je niet veel geleerdheid nodig. M gebruikt boeken niet zozeer om te leren alswel om zich te oefenen. M Pas er voor op dat je niet ‘sterk’ noemt wat hooguit aardig gezegd is, of ‘degelijk en steekhoudend’ wat alleen maar spits is, of ‘goed’ wat enkel mooi is. Seneca schrijft levendiger en prikkelend, de geest in verrukking brengend, Plutarchus schrijft afstandelijker, minder gespannen, bezadigder, ons voor zich winnend. M Gewone mensen tonen dagelijks daden van geduld en volharding, zuiver en hard. In 1585 kreeg Montaigne thuis te maken met verwoestingen door hugenoten en een horde plunderaars. M Deze oorlog is kwaadaardig en destructief, iedere discipline is zoek. En ons geneesmiddel [ RK partij vecht met dezelfde of nog hardere methoden ] verspreidt de besmetting. Alleen bij de buitenlandse huurlingen is nog sprake van enige discipline – bij de Fransen van beide kanten en bij de plunderaars heerst alleen tuchteloosheid. In vergelijking daarmee hanteert het Turkse leger strikte regels tegen diefstal en plundering (de doodstraf). Plato: Ook bij een tiran niet met geweld de rust van het land verstoren – wachten op ‘bovennatuurlijke hulp’. M kan zich niet voorstellen dat mensen denken dat ze met opstand en geweld dichter bij een hervorming komen of iets kunnen bijdragen aan de ‘allerheiligste lieflijkheid en gerechtheid van Gods Woord’. Eerzucht, gierigheid, wreedheid en wraakzucht worden in de burgeroorlog voorzien van de eervolle namen vroomheid en gerechtheid. Zo wordt slechtheid gelegitimeerd en met goedkeuring van de overheid in de mantel der deugd gehuld. M heeft gewoon omgang met de protestanten (waarvan er veel in zijn omgeving woonden). M is zelf katholiek en houdt zich aan de wet. Hij verdedigt zichzelf niet tegen ongerechtvaardigde verdenkingen - zo houdt hij een zuiver geweten. Cicero: Want door argumenteren wordt de helderheid verminderd. M Zelfverzekerd (aanmatigend in de ogen van lagergeplaatsten), zonder onderdanigheid of deemoedigheid (fout in de ogen van hogergeplaatsten), dus hij krijgt de bui van twee kanten. Is bij alle ellende, diefstal, geweld en verliezen hulp van anderen te verwachten? M de veiligste weg is mij en mijn ellende aan mijzelf toevertrouwen. Iedereen spoedt zich naar elders en naar de toekomst, omdat niemand zichzelf bereikt heeft. Nut van M’s tegenslagen: straf voor de verleiding om aan verleidingen (bv ambten) toe te geven en een oefening voor ergere tegenslagen. Seneca: De ware vrijheid bestaat daarin dat je de macht hebt alles met jezelf te doen (Potestissimus est qui se habet potestate). M is weetgierig en prijst zich gelukkig dat hij dit opmerkelijke schouwspel van het sterven van onze maatschappij met eigen ogen kan aanschouwen. Livius: We voelen openbare misstanden slechts voor zover ze onze persoonlijke belangen raken. M Het meest onverdraaglijk vind ik dat de corruptie en dieverij bewonderd worden en deel uitmaken van de gevestigde orde. Na de overvallen op zijn kasteel kwam er een nog ergere ramp: een pestepidemie, waarbij in de directe omgeving van M nog niet één op de honderd levend van zijn afgekomen. M’s grond ligt nu braak. M zag veel standvastigheid bij de mensen [ttv de pestepidemie]. Mensen waren eerder bang dat ze alleen achter zouden blijven en hadden de aandacht alleen bij begrafenissen. M Een van mijn dagloners haalde stervend met de handen en voeten de aarde over zich heen. Nog andere voorbeelden van standvastigheid, onschuld en gemoedsrust.
Van geleerdheid moeten we weer terug naar onnozele eenvoud, elementaire deugdzaamheid en de nuttigste levenslessen: hoe te leven en te sterven, goederen beheren, kinderen liefhebben en opvoeden, gerechtigheid uitoefenen. Getuigenissen van de natuur die niet [door het verstand] onderhevig zijn aan vooroordelen, verwording en meningsverschillen, moeten we zoeken bij de dieren. Seneca: Het is niet natuurlijk om aan allerlei mogelijke rampen en lijden te denken als voorbereiding. Het is dwaas om uit angst voor de toekomst het heden te verliezen. Quintilianus: Onze zintuigen worden minder geraakt door lichamelijk lijden dan door de gedachte eraan. M We brengen onrust in ons leven door zorgen over ons sterven en vertroebelen ons sterven door onze zorgen over het leven [bv van de achterblijvers]. De dood is wel het einde maar niet het doel van het leven, wel de grens, maar niet zijn inhoud [vs memento mori]. Het leven moet een doel op zichzelf zijn, zichzelf als plan hebben. Seneca: Wie eerder lijdt dan nodig is, lijdt meer dan nodig is. Dit is het gevolg van onze weetgierigheid – het is typisch iets van de geleerde om bij volle gezondheid z’n eetlust te verliezen bij de gedachte aan de dood. Gebrek aan verbeeldingskracht geeft echter grote onbekommerdheid. M bespreekt de toespraak van Socrates voor de rechters voorafgaande aan zijn doodsvonnis. ‘U zou er voor uw eigen geweten het beste aan doen mij vrij te spreken, tenzij u meer inzicht in mijn zaak hebt dan ikzelf.’ S verdedigde zich tegen de aanklacht dat hij zich voor zou doen als iemand die wijzer is dan de anderen ‘omdat ik zou beschikken over een of andere geheime kennis omtrent de dingen die boven ons en beneden ons zijn’. S spreekt ook over de dood: ‘misschien iets onbepaald, misschien iets begerenswaard – als verhuizing naar en andere plaats, dan... als een tot niets worden van ons zijn, dan...’ Citaten M over de dood. Lucretius: Zo vernieuwt het universum zich. Ovidius: Een dood brengt duizend levens voort. M heeft [met al z’n citaten] niet meer gedaan dan een ruiker maken van andermans bloemen en daarmee toegegeven aan de smaak van het publiek: citaten selecteerde hij vooral onder invloed van de tijdgeest en door aanmoedigingen van anderen. Compilaties van citaten zijn een goedkope manier om een studie af te maken. M verbergt citaten vaak door ze een andere vorm te geven, een nuance van eigen maaksel. M De oude dag is ongeschikt voor schrijven en publiceren. Strikt genomen heeft M het over niets anders dan het niets en over geen ander weten dan niet-weten. M betreurt het dat de grote geest Socrates een lelijke man was. M slaat schoonheid hoog aan als voorrecht der natuur (Plato). In het Griekse
kalokagaton vallen het goede en het schone samen. Goede dingen des levens: gezondheid, schoonheid en rijkdom. M Een gezicht biedt weinig zekerheid [over het karakter] – er zijn geen toekomstige gebeurtenissen uit te voorspellen. M is wel geneigd om misdaden en boosaardigheid zwaarder te bestraffen bij iemand met een goedmoedig gezicht [? afstraffing van het ‘bedrog van de natuur’?] M houdt niet zo van rechtschapenheid die verslaafd is aan voorschriften en wetten in de ban van hoop en vrees. Liever rechtschapenheid die in onszelf met eigen wortels ontspringt uit het zaak van de universele rede, bekrachtigd door wetten en godsdiensten. M vs ‘sola fide’ zonder zedewetten, da’s desastreus voor ieder politiek stelsel en veeleer schadelijk dan vernuftig en fijnzinnig. De praktijk laat zien dat er een enorm verschil is tussen devotie en het besef van goed en kwaad. M zelf heeft een gunstig voorkomen, waarvan hij met name in het buitenland veel plezier heeft door het vertrouwen en de gunsten van de mensen die hij daar ontmoet. M geeft mensen in eerste instantie vertrouwen en gelooft niet [bij voorbaat] in verdorven en ontaarde neigingen, ‘evenmin als ik in monsters en wonderen geloof’. M beschrijft een verraderlijke intocht van een gewapende bende olv een buurman die door M’s vriendelijke gezicht en vrijmoedig optreden beschaamd weer afdropen. M beschrijft een overval in het bos waarbij hem eerst alles werd afgepakt, maar daarna weer teruggegeven dankzij M’s voorkomen, vastberaden en onbevangen manier van praten. M als magistraat gematigd in zijn straffen (bv niet moord met moord [terechtstelling] vergelden).
3.13 Rede, ervaring en de dingen worden gekenmerkt door verschillendheid en verscheidenheid. FR kent veel wetten, maar de willekeur van rechters is buitensporiger dan ooit. M ziet weinig verband tussen ons veranderlijke handelen dat voortdurend in beweging is en de vaste onveranderlijke wetten. Oordelen op grond van de omstandigheden (vs precedenten) – iedere voet z’n eigen schoen [... rechtsgelijkeid? ] Recht is een wetenschap die van nature twist en verdeeldheid veroorzaakt. Quintilianus: Het is de geleerdheid die de problemen schept. M De waarheid wordt door zoveel commentaren versnipperd en vernietigd, commentaren doen de twijfel en onwetendheid toenemen. Dat zie je het best in het rechtswezen: ontelbare rechtsgeleerden, arresten en interpretaties, maar levert dat vooruitgang of komen we daardoor dichter bij de vrede? De zin ervan wordt door ons verduisterd en begraven. Ons onderzoeken kent geen einde – een vruchtbare geest blijft nooit bij zichzelf staan, zijn voedsel is de verbazing, de jacht en de twijfel. We hebben er meer mee te stellen de interpretaties te interpreteren dande dingen zelf. Woorden worden uitgelegd met woorden [regressie doorgaans naar steeds minder duidelijke woorden]. Ieder voorbeeld gaat mank en de verbanden zijn altijd gebrekkig. Bij iedere vergelijking vind je wel een raakpunt. Wetten bevatten veel fouten en tegenstrijdigheden (bv bevoorrechting, overmatige strengheid, daden van menselijkheid die je in de problemen kunnen brengen – bv pachters van M schrokken er voor terug om een ernstig gewonde in het bos te helpen omdat ze dan eventuele beschuldigd zouden kunnen worden van moord, vaak onschuldigen bestraft – M heeft veel vonnissen meegemaakt die misdadiger waren dan de misdaad). Stoïcijnen: De natuur gaat meestal in strijd met de gerechtigheid te werk. [vgl echter verderop] Cyrenaïci: Niets is in zichzelf rechtvaardig – rechtvaardigheid wordt gecreëerd door de gebruiken en de wetten. Theodorianen: Een wijs man mag stelen, heiligschennis plegen, ontucht bedrijven als hij er van overtuigd is dat hem dat voordeel oplevert. In het oude China werden niet alleen corrupte ambtenaren bestraft, maar ook bovengemiddeld presterende ambtenaren beloond. M zet zijn beetje wijsheid volledig in om te verhinderen dat de Franse wetten zijn vrijheid om te gaan en te komen in de weg staan. Wetten zijn in aanzien, niet omdat ze juist en rechtvaardig zijn, maar omdat het wetten zijn – dat is de mystieke basis van hun gezag. De [huidige] wetten zijn ontworpen door domkoppen en/of mensen die een hekel hebben aan gelijkheid – mensen, ijdel en onbetrouwbaar in hun scheppingen. [De mensen zijn gelijk voor de wet, maar de wetten zijn ongelijk voor de mensen.] M bestudeert zichzelf. Dat is mijn metafysica, dat is mijn fysica. In deze wereldschool [unversitas = wereld + universiteit] laat ik mij onwetend en onbekommerd de weg wijzen door de algemene wereldwet die voor allen gelijk, duidelijk en alles omvattend is. De natuur geeft ons een eenvoudige en heilzame wijsheid, onwetendheid en zorgeloosheid vormen een zacht, aangenaam en gezond kussen om een weldenkend hoofd op te laten rusten. Al het belangrijke dat we nodig hebben, vertellen we onszelf – we hoeven er alleen maar naar te luisteren. Mijn verstand is zwak en misleidend. Hartstochten grijpen ons niet altijd in één sprong bij de keel. Mijn oordelend verstand laat mijn gevoelens hun gang gaan. M vindt in zichzelf zo’n diepte en variatie, dat leren hem leert hoeveel er nog te leren overblijft (vs schoolmeesterige arrogantie – stelligheid en halstarrigheid als teken van domheid). Antisthenes: De deugd is voldoende om een leven volkomen gelukkig te maken en verder is er niets nodig, behalve de kracht van Socrates. Geleerden verwerken hun denkbeelden in detail-indelingen. M beschrijft zijn ideeën voorzichtig experimenterend in algemene termen. Plato: Iemand die het innerlijk van een medemens wil onderzoeken, moet beschikken over inzicht, welwillendheid en durf. M bekleedt een ambt zonder titel: mensen de waarheid zeggen over hun handel en wandel in iedere situatie, betrouwbaar, oordeelkundig en vrijmoedig (itt de vleiers). M’s krabbels zijn een verslag van zijn levenservaringen: ‘essais de vie’ [ betekenis ‘essay’ later verwaterd tot ‘n verhaal over een onderwerp ] Kunsten die beloven dat ze ons lichaam en onze ziel gezond houden, beloven veel; toch zijn het de levens van de kunstenaars die hun beloften het slechtst van allen waarmaken. M’s leefwijze bij ziekte is gewoon doorgaan met alles, alleen desgewenst de hoeveelheid eten en drinken beperken. Ieder land heeft z’n gebruiken en gewoonten. Wijsheid, bewijzen en voorbeelden zijn evengoed te ontlenen aan wat er in ons eigen dorp te zien is, met name op het gebied van het menselijk handelen. M wil stilte bij z’n denkwerk, itt bv Seneca en Socrates. Pythagorieeërs: Richt je op de beste gewoontes, maar laat jezelf ook wennen aan verandering en afwisseling. M is flexibel en weinig star – een soldaat moet aan alle wisselvalligheden en onregelmatigheden van het leven wennen. M heeft wel bepaalde vastgeroeste gewoontes: onverdag niet slapen, geen hapjes tussendoor, geen ontbijt, op zo’n snelst 3 uur na ‘t avondeten naar bed, seks alleen voor ‘t slapen gaan en niet staande, geen doorzwete kleren dragen, met puur water erge dorst lessen, lang blootshoofds blijven, zich na ‘t eten laten scheren, zonder handschoenen, eten zonder servet, slapen zonder hemelbedgordijnen, voorkeur voor bepaalde glazen en drinken uit een eigen glas, niet een metalen beker gebruiken, één volledige maaltijd per dag, stoelgang na uit bed gesprongen te zijn. M Zowel ziek als gezond laat ik mij gewoonlijk leiden door de begeerten die ik in mij voel dringen. M heeft zijn genoegens [wat betreft eten en drinken] altijd verre de voorrang gegeven boven ieder medisch voorschrift. Als jongeman heeft hij bandeloos en zorgeloos toegegeven aan de seksuele begeerten. Zeer jong was hij daaraan al onderworpen. Geneeskunst schrijft volstrekt tegenstrijdige behandelingen voor. M Op een natuurlijke manier toegeven aan [meegeven met] een ziekte. Een ziekte de vrije doortocht verlenen: verkoudheden, jichtige zwellingen, buikloop, hartkloppingen, migraine en nierstenen. Plato betwijfelt het nut om het leven te rekken van iemand met een wrak en verwoest lichaam. Goed en kwade dingen zijn even noodzakelijk voor ons bestaan. Bij ziekte je verbeelding strelen en misleiden als het kan. Je sterft niet omdat je ziek bent, je sterft omdat je leeft. M heeft bij vlagen last van nierstenen – al omhels je de dood niet, je schudt hem ten minste één maal per maand de hand. De natuur heeft ons pijn gegeven ter ere en ten dienste van het genot en van de toestand zonder pijn. In vergelijking met nierstenen hebben andere ziekten vaak een lange nasleep, zodat ziekten elkaar de hand reiken. M vs werkingsprincipes en prognoses waar de wetenschap [sc geneeskunde] mee komt. De natuur hanteert methoden waar we absoluut niets van weten. Ik beoordeel mijzelf vanuit wat ik werkelijk voel en niet vanuit redeneringen [in zaken van ziekte en gezondheid]. Actief en alert blijven – ons hele leven is in beweging. M slaapt doorgaans zo’n 8 a 9 uur aan een stuk, wordt niet moe van het lopen, op geplaveide en modderige wegen gaat hij ‘t liefst te paard, bij ‘t rusten legt hij de benen graag hoog. M is nu 56 en heeft niet langer de kracht om in de regen op de stoep van een maîtresse te wachten. Het is de instelling van de geest die het lichaam vele keren na een val weer overeind geholpen heeft. M’s geest is opgewekt en rustig ttv bepaalde kwalen. Hij heeft besloten niet meer hard te lopen, heeft geen sombere dromen en weinig gepieker, is aan tafel weinig kieskeurig, eet vlees gezouten en brood ongezouten, is in z’n jonge jaren opgegroeid bij eenvoudige mensen, in soberheid en zelftucht. M heeft mededogen met de [arme] gezinnen waar hij zich graag voor inzet, heeft een hekel aan lang tafelen, vind het voor de maaltijd aangenaam redetwisten, tijdens en na het tafelen wil hij alleen luisteren naar de conversatie. Waren de Grieken en Romeinen verstandiger toen ze langer aan tafel lagen/zaten en dat combineerden met sociale plichten? M gaat stukje bij beetje dood, bv een uitvallende tand. De dood die verrast in de ouderdom is de gemakkelijkste van alle en in zeker zin weldadig. M is niet zo verzot op salades en fruit, behalve meloen, dol op vis, veranderlijk van vraag en smaak, bv wb wijn: wit-rood-wit, en slaat af en toe een maaltijd over, heeft een hekel aan de combi van Venus en Bachus, drinkt ‘t liefst aardig wat bij het eten: met water aangelengde wijn – voor kinderen is ‘t gepaster en gezonder om voor hun 16e of 186 geen wijn te drinken. M heeft ‘n hekel aan bedompte lucht en een afschuw van stank en stofwolken, geen bril nodig, ook al ziet hij wel wat waziger bij het lezen aan het einde van de dag, kan moeilijk de aandacht bij een preek houden. Genietingen van de natuur noch najagen noch mijden, ze aanvaarden. Ook in al die geneugten van het leven kan M op de keper beschouwd weinig anders ontdekken dan wind. Genietingen en smarten van de geest zijn het grootst volgens sommige filosofen. Cyrenaïsche filosofie: Lichamelijke smarten en lusten zijn het sterktst omdat ze tweezijdig (fysiek en mentaal) en juister zijn. Aristippus: Lichaam zonder geest. Zeno: Geest zonder lichaam. Pythagoras: louter contemplatie. Socrates: gedrag en daad. Plato tussen Pythagoras en Socrates in? M: Socrates het ware midden. De natuur gebruikt niet alleen ons verstand, maar ook onze lust – wat zij ons voor onze behoeften gebiedt te doen, verschaft ons tevens genot. Vandaag niets gedaan... Wat? Heb je vandaag niet geleefd? Het is onze taak een leefwijze te scheppen in plaats van geschriften. M innerlijke rust bij onderhandelen. Ons meesterwerk is: passend te leven. Grote geesten zijn in staat zich volledig los te maken van het gewicht van hun zaken. Klassieke filosofen zijn in de genietingen van de natuurlijke lusten even ervaren en kundig als in iedere andere levensplicht. Socrates nam op hoge leeftijd de tijd om te dansen en les te nemen in het bespelen van instrumenten. Ook stond hij een dag en een nacht in verrukking door een of ander diep inzicht, was hij dapper in de strijd, liep barrevoets over ijs, verdroeg ontberingen, honger, armoede, de ongezeglijkheid van z’n zonen en het gevit van z’n vrouw, was de beste drinker van het hele leger, en was op hoge leeftijd nog aan het knikkeren en stokpaardje rijden met kinderen. Innerlijke grootheid: je voegen en beperken, van het gemiddelde houden. Smart, genot, liefde en haat zijn de eerste dingen die een kind voelt – als daar de rede bij komt en deze gevoelens zich daarnaar richten, is dat deugd. M Aan het slechte voorbijsnellen en bij het goede blijven stilstaan. M vindt het leven waardevol en aangenaam. Seneca: De dwaas leidt een ondankbaar en gejaagd leven - alles wordt [door hem] in de toekomst gezocht. M De mate waarin we van het leven genieten, hangt af van de mate waarin we daar aandacht aan geven. Welzijn en voorspoed bestuderen, met volle teugen genieten en herkauwen, overdenken en peilen tot op de bodem. Tijdspasseerders gaan voorbij aan het heden en wat ze in handen hebben om slaaf te worden van hun hoop, terwille van de schaduwen en hersenschimmen die de verbeelding hun voorspiegelt. M houdt van het leven en koestert het zoals hij het ontvangt. Seneca: De wijze is een naarstig zoeker naar de rijkdom van het natuurlijke. M heeft in de filosofie een voorkeur voor de meest tastbare theorieën die ‘t meest menselijk en van onszelf zijn. Socrates waardeert de genietingen van het lichaam, maar geeft de voorkeur aan die van de geest. Matigheid tempert de lust. De natuur is mild, wijs en rechtvaardig [? zie eerder: onrechtvaardig] M eenheid van lichaam en geest – goddelijke opdracht om in overeenstemming met de natuur te leven. Seneca: Het is dwaasheid om lichaam en ziel tegen elkaar uit te spelen. M Ieder gerecht op tafel heeft meer smaak dan de hersenspinsels die iemands geest bezig houden. M ziet het bovenhemelse en onderaardse altijd harmonieus samengaan, [echter] mensen willen buiten zichzelf treden en aan hun menselijkheid ontsnappen – dat is dwaasheid. Bovenzinnelijke sentimenten schrikken M af (zoals bv Socrates’ extases en zijn omgang met demonen). Atheners tov Pompeius: U bent God in zoverre u uzelf als mens erkent (Plutarchus). M Wie van zijn eigen wezen kan genieten zoals het werkelijk is, ervaart volmaaktheid. Ook op stelten moeten we op onze eigen benen staan. Op de hoogste troon van de wereld zitten we nog steeds op ons eigen gat. De mooiste levens zijn die, welke zich ordelijk en zonder wonderen en buitensporigheden naar het algemene, menselijke patroon voegen. In de ouderdom zijn we aanbevolen aan de god [Apollo] van de gezondheid en de vrolijke en gemene wijsheid.
 
Henri Beunders: Het is een vergissing dat de communicatie-technologie de panacee is voor al onze communicatieproblemen. De voorgeschiedenis van die vergissing is al heel oud. Als ik een tijdstip moest kiezen, zou het de dag zijn waarop de telefoon is uitgevonden, in 1876. Het jaar ervoor schreef Nietzsche zijn roemruchte woorden ‘Go dis dood, en wij hebben hem vermoord’. Daarna ontstond, bijna noodzakelijkerwijs, de droom van de totale communciatie tussen de mensen op aarde, er was niets anders meer. De muren rond de eigen geest werden een probleem. In 1874 muntte de psycholoog William James de term solipsisme, om het gevoel weer te geven dat de muren rond de geest ondoordringbaar zijn. Zijn collega Frederic Myers had twee jaar eerder het woord telepathie geïntroduceerd: alle muren zijn afwezig, je kunt direct en zonder tussenkomst van de ene geest in de andere komen. Sinds die tijd is communicatie allengs een heilig begrip geworden – het wondermiddel dat alle problemen tussen mensen kan verminderen of oplossen. (..) en de heilsverwachting van de technische media is alleen maar intenser geworden (gsm, internet, msn, hyven, twitteren). Trouw 9.5.2009.