Recht op migratie als mensenrecht?

Otto B. Wiersma – inleiding voor ‘t dispuut 17 juni 2002

Het onderstaande verhaal begint met een verkenning van het concept van de mensenrechten. Met name de kritieken die van verschillende kanten zijn uitgebracht op het mensenrechten-concept, maken duidelijk tegen welke verdrukkingen in mensenrechten zich ontwikkelen en hoe ze werken.

De verkenning levert een aantal argumenten op voor mijn stelling dat het op dit moment onverstandig zou zijn om het recht op vrije migratie de status van mensenrecht te geven.

Tot slot pleit ik voor de conceptuele ontwikkeling van ideaal-recht dat de lat nog hoger legt dan het ‘hoger recht’ van de mensenrechten al doet, maar dat daarvan wel op een aantal punten is te onderscheiden.

 

Mensenrechten – concept en ontwikkeling

Aan het concept mensenrechten liggen een paar uitvindingen (of ontdekkingen?) ten grondslag – het concept gaat er van uit dat er zoiets bestaat als:

1 ‘hogere waarden’, bijvoorbeeld: elk individueel mens heeft een unieke waardigheid die het verdient beschermd te worden,

2. ‘hoger recht’ waaraan de wetgeving getoetst kan worden.

Mensenrechten beogen zwaarwegende belangen van de zwakke burger te beschermen ten opzichte van de sterke overheid, waarvan de macht begrensd en de willekeur beteugeld wordt door mensenrechten op te nemen in constitutionele codificaties van rechtsstaten en internationale verdragen tussen rechtsstaten.

 

Mens

Wie is (historisch gezien) die ‘zwakke burger’ die in bescherming genomen moet worden door mensenrechten?

Gedurende een periode van bijna tweeduizend jaar wordt de ontwikkeling in het denken over het concept ‘mens’ gekenmerkt door een uitbreiding van de categorie: mannen (aanvankelijk een selectie: de machtige en rijke mannen), slaven, vrouwen, kinderen, en uiteindelijk ook leden van ander rassen.

De Australische filosoof Peter Singer pleit er voor om de categorie waarvoor ‘hogere waarden’ gelden, uit te breiden naar dieren (elk levend wezen dat kan lijden). Hieronder leest Paul Cliteur de Universele Verklaring van de rechten van het Productiedier voor aan een hondertal mestvarkens.

Recht

In het concept mensenrechten wordt het begrip ‘mens’ verbonden aan het begrip ‘recht’.

Waarvoor staat het begrip ‘recht’?

Het rechts-idee wordt bepaald door drie waarden: rechtvaardigheid, doelmatigheid en rechtszekerheid.

Wat betreft het waarde-idee ‘rechtvaardigheid’ maakt de rechtsfilosofie onderscheid tussen distributieve (verdelende) en retributieve (compenserende) rechtvaardigheid.

Distributieve (verdelende) rechtvaardigheid heeft betrekking op personen: ze bepaalt wie gelijkwaardig of gelijkberechtigd is aan wie. Het bepalen van de gelijkwaardigheid of gelijkberechtigdheid van minstens twee personen is alleen mogelijk voor zover men bepaalde feitelijke ongelijkheden buiten beschouwing laat, er een abstractie van maakt. Dit vereist echter dat er een derde instantie (C) is die deze abstractie maakt, en die het perspectief bepaalt van waaruit de personen als gelijkwaardig of gelijkberechtigd worden beschouwd. Om die reden veronderstelt de distributieve rechtvaardigheid onder- of bovengeschikte verhoudingen. Omdat deze vorm van rechtvaardigheid afhankelijk is van (relatief is aan) de ‘verdeling’ door C, noemt Radbruch haar relatieve rechtvaardigheid. En omdat de distributieve rechtvaardigheid de vooronderstelling is van de retributieve rechtvaardigheid, noemt Radbruch haar ook de ‘oervorm van gerechtigheid’. De distributieve rechtvaardigheid is kenmerkend voor het privaatrecht, in zoverre ze betrekking heeft op de compenserende verdeling van goederen (bv arbeid met loon, schade met vergoeding) tussen voorondersteld gelijkwaardige of gelijkberechtigde personen. De distributieve rechtvaardigheid is kenmerkend voor het publiekrecht, in zoverre ze betrekking heeft op de verdeling van rechten door een publieke overheid. Als je er van uitgaat dat de staat een maatschappelijke relatie is niet omvattend of boven, maar naast andere maatschappelijke relaties (bv gezin, school, bedrijf), vraagt rechtvaardigheid allereerst om een verdeling van de jurisdictie. Het rechtvaardigheidsbegrip verdraagt zich noch met staats-absolutisme, noch met individu-absolutisme.

Doelmatigheid duidt op het bepaald zijn van het recht door maatschappelijke verbanden (individu - individuele waarden, bv vrijheid; werkverbanden - transindividualistische waarden, bv natie, staat; gemeenschap - transpersonele waarden, bv cultuur). Uitgaande van een nevenschikking van maatschappelijke verbanden is het wellicht beter om te spreken van het door onderscheiden functies bepaalde onderscheiden recht van maatschappelijke verbanden.

Rechtszekerheid is het niet-willekeurig stellen en handhaven van positief recht, ook al is dat opgenomen in de dynamiek van een zich ontwikkelende samenleving.

Rechtvaardigheid, doelbepaaldheid en rechtszekerheid - deze drie roepen elkaar op maar staan tegelijk ook op gespannen voet met elkaar. Er is namelijk geen vierde gezichtspunt waaronder zij op een hoger vlak tot synthese (harmonie, evenwicht) gebracht kunnen worden: men kan telkens slechts vanuit één van de drie de andere twee erbij betrekken.

Recht ontwikkelt zich door voortdurende afweging van belangen en motieven van allerlei groepen waarbij drie niveau's van motivering voortdurend uiteen gehouden moeten worden:

  1. pragmatische motivering, verwijzend naar strategische (eigen-)belangen van individuen of groepen
  2. ethische motivering onder verwijzing naar de identiteit van de gemeenschap als een geheel waartoe men zich bekent
  3. morele motivering onder verwijzing naar de universele aanvaardbaarheid van bepaalde waarden en normen voor alle mogelijkerwijs betrokkenen.

Wat is de grondslag van de rechtsorde: het volk (geheel van kiesgerechtigden / als politieke eenheid), de (natie-)staat, een politieke gemeenschap, een statenverbond (zoals de EG)? Of is er sprake van een relationele dynamiek: volk/politieke eenheid/rechtseenheid en recht creëren elkaar in een voortdurende herinterpretatie en transformatie. Een dynamische rechtsontwikkeling is zo ook een transformatie van de identiteit van bv het volk als politieke gemeenschap en als rechtsgemeenschap.

Zowel het beschouwen van de staat als machtsstaat (bv Kallikles, Machiavelli, Nietzsche, Hegel) als het beschouwen van de staat als rechtsstaat (bv Plato) kan leiden tot staats-absolutisme, dat voor alle maatschappelijke verbanden wil bepalen wat goed of rechtvaardig is. Op de achtergrond van staats-absolutisme spelen twee denkfouten. Allereerst de gedachte dat een entiteit als de staat te reduceren is tot één dominant aspect van de werkelijkheid (macht of recht, dat ook nog eens vaak dualistisch tegenover ‘de natuur’ gefundeerd wordt in rationaliteit (Thomas) of subjectiviteit (Ockham’s nominalisme)). Verder de gedachte dat er sprake zou zijn van een hiërarchische geheel-delen- relatie tussen de staat en andere maatschappelijke verbanden. Uitgaan van een functioneel coherente dynamiek van oude en nieuwe maatschappelijke verbanden naast staat en individu biedt bescherming tegen zowel staats-absolutisme als individu-absolutisme.

 

Mensenrechten

Mensenrechten zijn te beschouwen als specifieke grondrechten.

Er zijn verschillende visies op het legitimerend karakter van grondrechten: gelden ze als waarde of als norm; is hun zin deontologisch of teleologisch bepaald; is hun verbindendheid absoluut of relatief; is hun geldigheidsaanspraak binair of gradueel; is hun samenhang systeem-bepaald of consensus-bepaald?

De liberale visie op grondrechten beschouwt ze als afweerrechten van de burger tegenover de overheid. De republikeinse visie beschouwt grondrechten als het resultaat van de wederzijdse erkenning van burgers – de verhouding burger/overheid komt op de tweede plaats.

 

Cappelletti onderscheidt drie stadia in de ontwikkeling van het denken over mensenrechten:

  1. het beroep van het klassieke natuurrecht op een hoger, ongeschreven recht (vergelijk Antigone in Sophocles’ drama die het verbod om haar broer te begraven negeert met een beroep op een ‘hoger recht’)
  2. de westerse revoluties die het primaat van geschreven constituties en formele verklaringen van mensenrechten proclameren (codificatie, bijvoorbeeld in de Nederlandse Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, 1795)
  3. de bevoegdheid van rechters om wetten aan het gecodificeerde hogere recht te toetsen.

De mensenrechten zijn omschreven in constituties en in verdragen. De twintigste eeuw heeft een sterke uitbreiding van rechten, met name ook van soorten rechten laten zien:

  1. vrijheidsrechten (vrijheid van meningsuiting, godsdienst)
  2. gelijkheidsrechten (economische, sociale en culturele rechten, UVRM 1948 mbt maatschappelijke zekerheid, arbeid, vakantie, voldoende levensstandaard)
  3. solidariteitsrechten (ter emancipatie van de gekoloniseerde wereld en van de onderdrukte volken: recht op vrede, ontwikkeling, gezonde leefomgeving, delen in de wereld-erfenis, Vasak, 1977,1984)

Maurice Cranston voert de volgende bezwaren aan tegen het opvatten van gelijkheidsrechten als ‘hoger recht’:

  1. ze zijn niet overal op dezelfde manier te implementeren in positief recht
  2. het ontbreekt deze rechten aan een universele status
  3. ze zijn niet van ‘doorslaggevend belang’: daden die nooit mogen worden verricht, vrijheden die nooit mogen worden geschonden en goederen die absoluut heilig zijn.

Zijn stelling: door veel zogenaamde mensenrechten toe te voegen, loop je het risico dat alle mensenrechten verschoven worden van het niveau van wat moreel dwingend is naar het niveau van vage utopische aspiraties.

P.H. Kooijmans voert de volgende bezwaren aan tegen solidariteitsrechten als ‘hoger recht’:

  1. mensenrechten zijn intrinsiek verbonden met rechten van individuen – groepsrechten is een heel ander verhaal
  2. onvermijdelijke botsing met andere rechten: "It diverts attention from today’s human rights problems, by shifting attention to tomorrow’s solution."

Paul Cliteur pleit voor zelfbeperking in de ontwikkeling van mensenrechten:

  1. rechterlijke terughoudendheid (elke beperkende of uitbreidende rechterlijke uitspraak mbt het constitutionele recht is onvermijdelijk ook een inbreuk op de democratie)
  2. legislatieve terughoudendheid (omdat het constitutioneel recht als beperking van de souvereine macht structureel verschilt van de andere delen van het recht, omdat uitbreiding de spanning met het democratische element van de democratische rechtsstaat onaanvaardbaar groot kan maken, en om te voorkomen dat de mensenrechtenidee haar geloofwaardigheid verliest wanneer gecodificeerde rechten niet langs rechterlijke weg zijn af te dwingen).

 

Mensenrechten – kritiek op het concept

Het mensenrechtenbegrip is te bepalen als hoger recht met een pretentie van universele gelding, dat vastgelegd is in constituties en verdragen, moeilijker wijzigbaar is dan gewoon recht en waaraan de producten van de wetgever door de rechter kunnen worden getoetst.

Op elk element van dit mensenrechtenbegrip is kritiek uitgeoefend.

 

De rechtspositivisten (Jeremy Bentham, Kelsen) maken bezwaar tegen het natuurrechtelijk spreken over ‘hoger recht’. Zij gaan er van uit dat recht alleen positief recht kan zijn: het van staatswege uitgevaardigde recht.

Aan dit bezwaar wordt tegemoetgekomen door het ‘hoger recht’ te codificeren in constituties en verdragen.

Door dit recht middels verzwaarde wijzigingsprocedures te ‘verschansen’ wordt het verschil met gewoon recht geoperationaliseerd.

Een voortdurende discussie is te voeren over de mate van ‘verschansing’: moet constitutioneel recht net zo soepel te wijzigen zijn als gewoon recht of is een gekwalificeerde (bv tweederde) meerderheid vereist, of zijn er bepalingen die nooit gewijzigd mogen worden (zoals bijvoorbeeld in de Duitse grondwet).

 

Het cultuurrelativisme maakt bezwaar tegen de universele pretenties van de mensenrechten. Het lijkt een feit dat waarden en normen zowel historisch als geografisch verschillen. De historisten stellen daarbij de norm dat we het recht niet hebben om andere tijden te veroordelen, de cultuurrelativisten stellen als norm dat we het recht niet hebben om andere culturen met onze maatstaven te beoordelen (Montaigne, Franz Boas, Ruth Benedict).

Tegenargumenten:

  1. sprong van ‘Sein’ naar ‘Sollen’ (naturalistic fallacy, Hume, 1739; Moore, 1903; hiertegenover spreekt Searle(1967) van institutionele feiten, bv dat mensen afspraken behoren na te komen; verder zou het maken van verschil tussen ‘Sein’ en Sollen’ kunnen voortvloeien uit een ontologisch dualisme natuur-denken en de gedachte dat logische argumentatie opgebouwd is uit enkelvoudige reeksen premissen en conclusies in plaats van als netwerken van overtuigingen (Rachels, 1990); nog weer andere benadering: morele kwalificering is het bepalen van een systeem-specifiek modaal aspect van entiteiten)
  2. miskenning van de diepte-structuur van overeenkomende waarden die ten grondslag liggen aan heel verschillende normen (bijvoorbeeld: eerbied voor de doden – heel verschillende rituelen na overlijden)
  3. universaliteit van bijvoorbeeld: het spreken van de waarheid, verbod op moord (voorbeelden van "wat maakt dat een samenleving kan bestaan")
  4. mensenrechten hebben een universeel karakter gekregen door de ontwikkeling van een interculturele consensus
  5. cultuurrelativisme ondermijnt onze kritische mogelijkheden in het beoordelen van culturen
  6. om politieke inspanningen te rechtvaardigen moet men kunnen aangeven waarom een voorgestelde verandering een verbetering is (bv vs het cultuurrelativistisch scepticisme tav het begrip ‘vooruitgang’). Dat brengt niet noodzakelijkerwijze een teleologisch vooruitgangsgeloof met zich mee, wel een meer consequentialistisch dan deontologisch standpunt.

Zowel het radicaal cultureel relativisme (geen enkele waarde van cultuur A is universeel) als het radicaal universalisme (alle waarden van cultuur A zijn universeel) zijn onbevredigend.

Een meer bevredigende benadering zou kunnen zijn:

 

Het postmodern multiculturalisme neemt afstand van de verlichtingsbeginselen van het modernisme en bekritiseert de eurocentrische houding van de bestaande mensenrechtentraditie.

Tegenargumenten:

  1. er zijn mensenrechten die multiculturaliteit bevorderen (vrijheid van meningsuiting, godsdienst), maar er zijn ook mensenrechten die multiculturaliteit beperken (discriminatie, racisme).
  2. een cultuur die niets uitsluit, kan niet overleven
  3. een cultuur die zo min mogelijk uitsluit, is per definitie op bepaalde punten intolerant (bv tav psychopathische moordenaars of terroristen)
  4. de maximaal haalbare multiculturaliteit wordt vandaag gerealiseerd in de moderne democratische rechtsstaat waarbinnen verschillen op vreedzame manier gecultiveerd kunnen worden
  5. de rijkste en sterkste culturen zijn een 'open mix' - de westerse cultuur is een mix van griekse filosofie, chinees-islamitische wetenschap en midden-oosterse religie en staat open voor nieuwe elementen door een relatief open economie en een vrije markt die ruimte scheppen voor massa- én kwaliteits-productie, hoge (zogenaamd 'authentieke') en lage cultuur.

 

De conservatieve traditie heeft moeite met het ontwortelend individualisme van de mensenrechten – respect voor mensenrechten zou leiden tot vermindering van sociale cohesie.

Wat is ‘sociale cohesie’?

Het empirisch begrip (‘interne bindingskracht van een sociaal systeem, Schuyt) is ontoereikend. Het normatieve begrip incorporeert vrijwillige orde (we worden er niet toe gedwongen), legitimiteit (het gaat om wat wij goedkeuren), universaliteit (we sluiten geen groepen uit), en idealen (bv aanhankelijkheid aan de beginselen van rechtsstaat en democratie).

In de antieke cultuur lag het accent op het deelnemen aan de publieke zaak, in de moderne cultuur ligt het accent op het streven naar individuele vrijheid (Benjamin Constant). Het moderne vrijheids-ideaal stelt dat er een deel van het menselijk bestaan is dat onafhankelijk en individueel blijft en waar de gemeenschap zich niet mee mag bemoeien. De mensenrechten drukken dat uit als een "moreel Esperanto van de moderne cultuur" (Cliteur). En het zijn nu net deze beginselen die een moderne samenleving bijeenhoudt.

Het moreel Esperanto van de mensenrechten stijgt uit boven de verdeeldheid van godsdiensten, juist ook door afstand te nemen van de theologische basis die het oudere natuurrecht kenmerkte. Op dezelfde manier kan het uitstijgen boven etnische en culturele verdeeldheid.

 

De epigonen menen dat de mensenrechten in elke willekeurige context moeten worden toegepast. Richard Taylor noemt mensen epigonen wanneer zij door overijverig een bepaald ideaal na te streven het tegenovergestelde bereiken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de verdedigers van ambtelijke uitingsvrijheid in de lijn van het recht op vrijheid van meningsuiting. Ambtelijke uitingsvrijheid zou echter de ministeriële verantwoordelijkheid voor het ambtelijk apparaat ondermijnen en daarmee onze democratische controle op de bureaucratie. Vrijheid van meningsuiting is een recht van de burger tegenover de overheid en niet omgekeerd – zoals dat bij ambtelijke uitingsvrijheid het geval zou zijn.

Mensenrechten vragen dus om zoiets als een ‘balanced implementation’.

 

De radicale democraten stellen dat mensenrechten een inbreuk maken op de democratie omdat ze

  1. niet dmv een gewone democratische besluitvorming kunnen worden afgeschaft: waar haalt deze generatie het recht vandaan om een volgende generatie te binden aan een rigide constituties en verdragen? (bezwaar tegen de ‘verschansing’)
  2. door een niet democratisch gecontroleerde rechter tegen de wil van de meerderheid in geïmplementeerd kunnen worden (het counter-majoritarian dilemma) (bezwaar op het punt van de toetsing)

Kanttekeningen:

  1. Een onbeperkte democratie (in de zin van: niet beperkt door grondrechten en mensenrechten) kan (gauwer?) ontsporen – zie Nazi-Duitsland en Sovjet-Rusland.
  2. Aan de constitutionele grondrechten is een lange discussie voorafgegaan – ze mogen beschouwd worden als ‘hoogste expressie van de volkswil’. Eenzelfde materiële legitimatie van mensenrechten ontwikkelt zich: hoger recht is het product van een geleidelijke ontwikkeling.
  3. Een extensieve interpretatie van het constitutionele recht is ongewenst omdat het de democratische ruimte voor de ontwikkeling van ‘gewone wetgeving’ verkleint: rechterlijke terughoudendheid in toetsing is wenselijk.
  4. De beperkingen die het promoveren van een recht tot mensenrecht met zich meebrengen, zijn een extra argument om zuinig om te springen met het proclameren van mensenrechten.

 

De radicale ecologen maken bezwaar tegen het aan de mensenrechten ten grondslag liggende anthropocentrisme dat direct en indirect ten koste kan gaan van de biodiversiteit en voor het overleven van leven niet onbelangrijke biotopen. Socio-biologisch gezien verwijderen mensenrechten zich (te?) ver van:

Verbondenheid vloeit voort uit sympathie, afhankelijkheid en samenwerking. Als implementatie en toepassing van mensenrechten binnen een ‘groep’ ten koste gaan van de sympathie, afhankelijkheid en samenwerking binnen die ‘groep’, zou socio-biologisch gezien de prijs wel eens te hoog kunnen worden.

Kanttekening:

Een mondiale samenleving waarbinnen gecodificeerde, geïmplementeerde en toegepaste mensenrechten de sympathie, afhankelijkheid en samenwerking van allen garanderen, zal het zich kunnen permitteren in plaats van te staren in de afgrond van entropie, te stijgen op de thermiek van vitavolatiliteit.

 

Vrij migratie

Bij een kleine wereldbevolking en een overvloed aan plaatsen voor een goed leven is vrije migratie een vanzelfsprekendheid. Bij een grote wereldbevolking en een (deels kunstmatig gecreëerde?) schaarste aan plaatsen voor een goed leven heeft vrije migratie zich ontwikkeld tot een voorrecht voor elites. Alleen degene die een substantiële meerwaarde of een overmacht aan geweld met zich meebrengt, mag wereldburger zijn en is overal welkom.

Wat is er tegen om van dit voorrecht voor elites een grondrecht voor iedereen te maken? Kernachtig geformuleerd: het gegeven dat nog niet voldaan is aan de voorwaarden waaronder deze vrijheid zo kan functioneren dat belangrijke andere verworvenheden geen groot gevaar lopen. De aansprekende idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap hebben elk hun eigen implementatie-voorwaarden, waaronder voorwaarden die een volledige implementatie ervan voorlopig uitsluiten. Dat laat de ‘achterkant’ van vrijheid, gelijkheid en broederschap zien: geef twee groepen mensen, die elkaar om ongegronde redenen hartstochtelijk haten, de kans zich gelijkelijk tot de tanden toe te bewapenen en ze nemen vroeg of laat de vrijheid elkaar uit te moorden. Een naïeve vrijheids-implementatie sluit de ogen voor animositeit en redeneert als volgt: geef iedereen de vrijheid, dan volgen gelijkheid en broederschap vanzelf wel. Een realistische benadering gaat er van uit dat er na het realiseren van basale vrijheidsrechten eerst sprake zal moeten zijn van een (bereidheid om te) voldoen aan bepaalde verplichtingen op de gebieden van broederschap en gelijkheid als voorwaarden voor het implementeren van verdergaande vrijheden. De geschiedenis voedt een gegrond wantrouwen tegenover een revolutionaire "we want it all and we want it now"-benadering van vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Alleen op basis van in enigermate gerealisereerd broederschap en gerealiseerde gelijkheid kunnen verdergaande vrijheden zich ontwikkelen. Er zijn gegronde redenen om te betwijfelen of de op dit moment gerealiseerde broederschap en gelijkheid de ruimte bieden voor verregaande volgende stappen op het gebied van de mondiale vrijheden. Omgekeerd zijn er gegronde redenen om te vrezen dat verregaande volgende stappen op het gebied van de vrijheden een bedreiging vormen voor gerealiseerde gelijkheden en concrete broederschappen. Als vrijheid van migratie gerealiseerde vrijheden, gelijkheden en solidariteiten zou dreigen te ondergraven, zal gekozen moeten worden wat het zwaarst moet wegen. Het principe van de ‘balanced implementation’ beperkt zich dus niet tot reeds geïmplementeerde grondrechten, maar is ook van belang bij het ontwikkelen van een visie op de (volgorde van) implementering of toevoeging van nieuwe grondrechten. Daarbij zou het getuigen van westerse hypocrisie om fundamentele gelijkheids- en solidariteits-rechten uit te sluiten van het hoger recht. De vrijheidsrechten zijn handhaafbaar gemaakt in de westerse staten en de westerse staten worden niet moe om op hoge toon te melden dat deze vrijheidsrechten nog veel te wensen over laten in veel niet-westerse staten. Het grensoverschrijdend (dus niet alleen binnen de grenzen van de rijke staten) stellen en handhaven van gelijkheids- en solidariteits-rechten zou echter veel meer in het vlees van de westerse staten snijden – het is cynisch om deze buiten de deur te houden met een beroep op de niet-handhaafbaarheid ervan. Wij (westerse beschaafden) worden ons van de aan dit hypocriet cynisme ten grondslag liggende dubbele moraal bewust als slecht geweten. Helaas leidt een slecht geweten zelden tot weloverwogen goed handelen, met name niet wanneer dit collectieve slechte geweten wordt gegeneraliseerd tot de gedachte dat voor alles wat er misgaat in de mensenwereld schuldigen kunnen worden aangewezen, en dat uiteindelijk wij die schuldigen zijn. Als dit slechte geweten zou leiden tot een naïeve goede bedoelingen politiek, wordt niet één fout goedgemaakt, maar worden twee fouten gemaakt.

De Nederlandse overheid is bij mijn weten niet te betrappen op een samenhangende visie op de verdergaande ontwikkeling en implementatie van grondrechten. Het beleid tav migratie bijvoorbeeld wordt gekenmerkt door ad-hoc wetgeving, maatregelen en proefballonnetjes. Zo lanceerde de toenmalige minister van integratie van Boxtel de briljante inval om een bedrag van 3300 Euro te vragen voor huwelijkskandidaten van buiten de EU om zo de drempel voor migrerende allochtonen te verhogen. In de islamitische thuislanden hebben ze de rekenmachine er al even bijgepakt: voor zo’n 50 miljard Euro zou zo op termijn in Nederland legaal een islamitische meerderheid zijn te vormen, waarmee bijvoorbeeld democratisch een gematigde variant van de sharia zou zijn in te voeren. ‘n Koopje, temeer omdat ook nog eens de regel moet gaan gelden: goed geïntegreerd is geld terug – dus de kaaskoppen financieren het uiteindelijk nog zelf ook. In zo’n land is het prima investeren, denken Saudische sjeiks: laten we maar eens beginnen met het neertellen van 2,25 miljard Euro voor DSM’s petrochemie (april 2002). Het is de vraag of een dergelijke uitverkoop van de Nederlandse staat op termijn zal leiden tot een verbetering (of zelfs maar handhaving) van gerealiseerde vrijheids-, gelijkheids- en solidariteitsrechten.

Bij een afweging van voor- en nadelen van vrije migratie zijn bijvoorbeeld de volgende punten te noemen:

Voordelen vrije migratie voor de landen waarvandaan mensen vertrekken:

Problemen vrije migratie voor de landen waarvandaan mensen vertrekken:

Voordelen vrije migratie voor de westerse liberale democratieën

Problemen vrije migratie voor de westerse liberale democratieën:

Deze punten zijn niet uitputtend en ik ben ook niet in staat om per punt een uitputtende analyse en weging toe te passen. Het is dus niet meer dan een intuïtie die me brengt tot de stelling dat het op dit moment onverstandig zou zijn om het recht op vrije migratie de status van mensenrecht te geven. De staten die vrije migratie als grondrecht zouden moeten implementeren, zijn hiertoe niet bereid en ik acht de kans dat ze hiertoe democratisch gelegitimeerd zouden worden door hun burgers zeer gering. Ik zou het op dit moment ook niet als een nu te implementeren grondrecht willen verdedigen. Het experiment van een vrije migratie zou naar mijn inschatting een grote verstoring met zich meebrengen van wat in de westerse liberaal-democratische staten aan grondrechten en daarmee samenhangende wetgeving en sociaal-economische praktijk gerealiseerd is. Deze prijs lijkt mij vooralsnog te hoog.

 

Ideaal-recht

De bovenstaande stelling dat vrije migratie op dit moment nog niet als grondrecht zou moeten gelden, gaat impliciet uit van de gedachte dat een recht pas als grondrecht geproclameerd zou moeten worden als dat recht ook in toegepaste wetgeving geïmplementeerd en afgedwongen kan worden. Deze gedachte heeft een voordeel en een nadeel. Voordeel is dat de gecodificeerde grondrechten zo echt hun werking kunnen krijgen op alle niveau’s van de rechtsontwikkeling en rechtshandhaving. Nadeel is dat het perspectief van een verdere ontwikkeling van grondrechten zelf onduidelijk blijft. Daarom zou het wenselijk zijn dat zich naast de normale wetgeving en het bepalen van gecodificeerde grondrechten zoiets zou ontwikkelen als ‘ideaal-recht’.

Onder ‘ideaal-recht’ versta ik een juridisch geconcretiseerde visie op de verdere ontwikkeling van grondrechten, met name wat betreft de volgorde waarin zij zich zouden kunnen of moeten ontwikkelen. Uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze visie zou moeten zijn een zorgvuldige analyse van de manier waarop de huidige grondrechten zich hebben ontwikkeld. Toegepast op het onderwerp van dit verhaal, betekent dit dat in zo’n visie ook aangegeven zou kunnen worden op welk moment en onder welke voorwaarden (te weten: andere gerealiseerde grondrechten) vrije migratie wel als grondrecht in beeld zou kunnen komen.

In een wereld waarin op fundamenteel niveau gelijkheid en solidariteit gerealiseerd zijn, zal vrije migratie niet meer de bovengenoemde te grote nadelen met zich meebrengen. Op dit moment lijkt mij de ontwikkeling van solidariteits-rechten als eerste inzet van het ideaal-recht ‘t meest gewenst. Alleen langs de weg van wederkerigheid zullen verdergaande gelijkheden en vrijheden te realiseren zijn. Omdat op dit moment mondiaal gezien de meeste wederkerigheden (bv economische) ondergeschikt zijn aan diepgaand tegengestelde belangen, brengt een discussie over de ontwikkeling van solidariteits-rechten de juristen in het hart van de actuele internationale problemen. En in het hart van de meest urgente problemen worden doorgaans de op dat moment belangrijkste grondrechten geboren.

 

 

 

 

Literatuur

Arendt, H., The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man, in: The Origins of totalitarianism, George Allen & Unwin LTD, London, 1958(1951), pp 267-302.

Bakker, R. en J. de Graaf, Wijsgerige ethiek van de twintigste eeuw. Utrecht, 1979.

Boeles, P., Inleiding in het internationaal, europees en nationaal migratierecht. Amsterdam 1992.

Boersema, D.A.A., Mens mensura iuris: over rechtsbewustzijn, gelijkheid en mensenrechten. Deventer, 1998.

CBS, Autochtonen in Nederland, 1997.

CBS, Maandstatistiek van de bevolking, jrg 48, april 2000.

Cliteur, P.B. De filosofie van mensenrechten, Nijmegen, 1999.

Cowen, T., Creative Destruction. Princeton University Press, 2002.

Derrida. Over gastvrijheid. Amsterdam, 1998.

Dooyeweerd, H., Verkenningen in de wijsbegeerte, de sociologie en de rechtsgeschiedenis. Amsterdam, 1967.

Dooyeweerd, H., The christian idea of the state. Nutley, New Jersey, 1975.

Duyvendak, J.J.L., Chineesche Ethiek. in: ANTvWeP, 32,1, 1938, pp 1-9.

Frankena, W.K., Fundamentele Ethiek. Assen, 1973.

Gelijk geregeld. Over de rechtspositie van duurzaam in Nederland verblijvende vreemdelingen. Nijmegen, 1984.

Goossens, C., Het recht van de moraal. Amsterdam, 1980.

Graaf, J. de, Elementair begrip van de ethiek. Utrecht, 1976.

Groot, Hugo de. Het recht van oorlog en vrede. vert. J.F. Lindemans. Baarn, 1993.

Hartkamp, S., Equality, a moral realistic view (towards a simple measure of inequality). Groningen, 1999.

Kant, I., De eeuwige vrede. vert. B. Delgaauw. Kampen, 1986.

Kooijmans, P.H. Internationaal publiekrecht in vogelvlucht. Groningen, 1996.

Kuijer, A. en J.D.M. Steenbergen, Nederlands vreemdelingenrecht. Utrecht, 1999.

Lange, F. de, Gevoel voor verhoudingen. God, evolutie en ethiek. Kampen, 1997

Lucassen, L., Immigranten, vluchtelingen en minderheden in West-Europa vanaf de zestiende eeuw. in: Geschiedenis van de mensenrechten. Hilversum, 1996, pp 94-107.

MacIntyre, A., A Short History of Ethics. New York, 1966.

Musschenga, A.W. Sociale moraal: begrip, funktie en inhoud. Assen, 1979.

Plato, Constitutie / Politeia. vertaling Gerard Koolschijn. Amsterdan, 1997.

Röling, B.V.A. Volkenrecht en vrede. Deventer, 1985.

Roscam Abbing, P.J. Het ethisch evidente. in: God, goed en kwaad. pp 131-157. ‘s Gravenhage, 1979.

Spijkerboer, T. en S. van Walsum. Grensoverschrijdingen. Opstellen over vreemdelingen en recht. Amsterdam, 1997.

Spijkerboer, T. Harmonisatie van het asielrecht in de Europese Unie. Een rechtsvergelijkende analyse. Uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking, 1998, no.55.

Swart, A.H.J., De toelating en uitzetting van vreemdelingen. Deventer, 1978.

Vos, H. de, Inleiding tot de ethiek. Nijkerk, 1977.

Weers, A.J.M. van, De rechten van de mens en de filosofie van de persoon. Kampen, 1989.

 

 

 

 

TODO:

Het UNESCO-rapport van de Wereld Commissie voor Cultuur en Ontwikkeling, Our Creative Diversity, wijst op "de idee van menselijke kwetsbaarheid en de aanwezigheid van een ethische drang om het lijden te verlichten... en om veiligheid te bieden aan ieder individu" als eerste bron voor een universele ethiek en voor universaliteit van mensenrechten. Volgens het rapport is deze gedachte te vinden in de morele overtuigingen van alle grote culturen.

Ambivalent mensbeeld: enerzijds de massa als onbetrouwbaar en gevaarlijk, anderzijds volkssouvereiniteit als legitimatie voor een regering, die met een goed politiek systeem probeert gevaren te controleren.

Toetsing in de Nederlandse grondwet: art 93/94 maken toetsing aan mensenrechten uit verdragen mogelijk, art 120 verbiedt om wetten aan grondwettelijke grondrechten te toetsen.

Verschil tussen positief recht (gewone en constitutionele rechten) en moreel recht (recht dat men zou moeten hebben) – zo zou van migratie gesteld kunnen worden dat het een moreel mensenrecht is dat iedereen zich overal vrij zou moeten kunnen vestigen, terwijl er goede redenen kunnen zijn om het (nog) geen plaats te geven bij de gecodificeerde mensenrechten in constituties en verdragen.

In de moderne democratische rechtsstaat vormt het individu het uitgangspunt. Gevaar van individu-absolutisme naast staats-absolutisme…

De moderne staat is ook wel te beschouwen als een dynamisch evenwicht van een grote variëteit van maatschappelijke entiteiten (individu, gezin, familie, bedrijven, verenigingen, verbanden en verbonden, overheidsinstellingen), waarvan niet één het primaat heeft. Het primaat-denken (met haar accent op één soort maatschappelijke entiteiten) leidt doorgaans in eerste instantie tot eenvoudiger oplossingen en daarna tot grotere problemen.

All men are equal – mensen inherent gelijk (dus niet: alle men are created equal cf Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring – Nederlandse dominees wilden een verwijzing naar de goddelijke schepper opnemen in de UVRM…).

Wet van de epigonie (Richard Taylor): door te ijveren voor een bepaald ideaal bereik je soms het tegenovergestelde van wat je beoogt. Voorbeeld Cliteur: ambtelijke uitingsvrijheid is niet te verzoenen met de democratie: burgerlijk gezag over de minister > ministeriële verantwoordelijkheid voor het ambtelijk apparaat.

Democratie betekent dat zoveel mogelijk feitelijke macht op de bureaucratie moet worden veroverd en in handen moet worden gelegd van door burgers te beheersen functionarissen: ministers. Conclusie tav mensenrechten: breken met het naïeve idee dat mensenrechten in elke willekeurige context moeten worden toegepast.

In de rechts-filosofie zijn bijvoorbeeld de volgende benaderingen te onderscheiden:

  1. accent op waarden (natuurrecht, Foster, Radbruch: vragen naar de algemene en noodzakelijke voorwaarden voor de rechtsorde)
  2. accent op procedures (legaal positivisme, Keen, Habermas: het recht begrijpen als een argumentatieve dialoog)
  3. accent op doelen (legaal realisme, Handy, Posner: kijken naar wat mensen zich bij hun feitelijk handelen ten doel stellen - welvaartsmaximalisatie)

Rechts-filosofische fundering/rechtvaardiging van recht:

  1. objectief (vaste, eeuwige of natuurlijke orde: ontdekken van wetten)
  2. subjectief (individualistisch, subjectivistisch en relativistisch uitvinden van wetten)
  3. relationeel-dynamisch (interactieve, zelforganiserende ontwikkeling van wetten)

Rol van het persoonlijk, intuïtief besef van goed en kwaad (geweten) dat een oorspronkelijke uitspraak doet in een (in principe) unieke situatie. Het heen en weer gaan tussen rechtsnormen en feiten kan niet anders dan resulteren in een moreel/juridische sprong: een gewetensbeslissing die niet volledig rationeel is te verantwoorden (vs het legalisme). Dictum (de rechterlijke uitspraak) als normstellende taalhandeling.

Scholten: advocaat en OvJ beweren wat recht is, de rechter beslist wat recht is, afgemeten aan a. wat maatschappelijk aanvaardbaar is en b. wat past binnen het rechtssysteem.

In de advocaten-eed (art. 3.2 Advocatenwet) klinkt iets door van het besef dat zelfs de advocaat mede-verantwoordelijk is voor de plaats van de institutie 'recht' in de samenleving: '(..) dat ik geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet geloof rechtvaardig te zijn.'

Het algemene belang wordt concreet in het tegenwoordig stellen van deelbelangen - deelbelang en algemeen belang zijn wederzijds afhankelijk.

Kelsen: rechtsvorming als het toepassen van hogere fundamentele samenlevings-waarden en het scheppen van lagere rechtsnormen.

Politieke representatie is steeds een toepassende en scheppende handeling,

want juist hierdoor vindt een concretisering van het algemeen belang plaats.

Het algemeen belang (de politieke eenheid) is steeds een gerepresenteerde eenheid. Elke juridische claim/represenatie is aanvechtbaar = elke rechtsorde is contingent.

Wie wordt concreet gerepresenteerd bij het stellen van een concrete rechtsnorm?

De redelijkheid van het recht wordt aangetast als de rechter het

als z'n taak ziet 'waarden' (gemeenschappelijke voorkeuren) te

ordenen ipv 'normen' (duidelijke voorschriften).

Een institutie is een standaard-vormgeving aan wat binnen een bepaalde

gemeenschap als zinvol handelen wordt ervaren.

Recht is zinvol handelen in verband met rechtvaardigheid.

De Europese Gemeenschap als een regionaal antwoord op de crisis van de natiestaat.

Dynamische rechtsontwikkeling als transformatie van de identiteit van

[het volk]->[de politieke gemeenschap]->[de rechtsgemeenschap]

Het belang van het parlement is verdeeldheid zichtbaar te maken om vervolgens, via onderhandelingen en compromissen, de verdeeldheid van de samenleving te verkleinen.

Volgens de gangbare staatsrechtelijke definitie is de staat een samenlevingsvorm waarin de hoogste (soevereine) macht wordt uitgeoefend over een bevolking binnen een territorium. Daarbij zijn drie elementen constitutief voor een staat: uitoefening van hoogste macht, een bevolking en een territorium.

Staat: uitoefening hoogste macht + bevolking + territorium.

Rechtsstaat: staat + constitutie.

Schmitt: staat is een politiek begrip dat voorafgaat aan het recht (dualisme recht-staat)

Kelsen: elke staat is een rechtsstaat en elke staatsorde is een rechtsorde (monisme recht-staat)

Dooyeweerd: vervlechting van verschillende instituties met hun eigen rechtssferen, waarbij het juridische als modaal aspect is te onderscheiden van juridisch gekwalificeerde maatschappelijke entiteiten (waarbinnen ook altijd niet-juridische modale aspecten functioneren).

Representatie interessanter dan het gerepresenteerde (Gide/Wilde) of omgekeerd (Plato, reality tv) > referendum, directe/indirecte democratie.

Wederzijdse afhankelijkheid van het gerepresenteerde (volk als politieke eenheid) en representatie (grondwet, rechtsorde)

Formule Raad van State: "(..) in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling en de rechtsbescherming": welke rechtsfilosofische betekenissen hebben deze begrippen? Onderlinge verhouding? Consistentie (rechtseenheid)– dynamiek (rechtsontwikkeling) – conservering (rechtsbescherming)…

 

Dooyeweerd (1967, 210): De moderne totalitaire staatsidee hult zich in allerlei vormen. In het moderne ordeningsstreven, dat het private bedrijfsleven een publiekrechtelijke organisatie beoogt te geven, schuilt een ernstig gevaar, wanneer men de principiële geaardheidsverschillen tussen de onderscheiden maatschaps- en gemeenschapsverhoudingen in het rechtsleven miskent.

 

Eite (stelling 8 bij z’n diss Over de werkelijkheid van drie werelden, 1998):

Veel van de universele rechten van de mens zijn te formuleren als rechten om in de drie leefwerelden vrijelijk te reizen en te verblijven (mits op een schadevrije wijze voor andere mensen). Het gaat immers steeds om een vrijheid ten aanzien van "dingen/gedragingen", "ervaringen/belevingen" en van "concepten/opvattingen".

Op pg 167 verwijst Eite naar het "no-harm-principe" als grens van de individuele vrijheid. Het is echter de vraag of het mogelijk is om "schade-vrij" te leven - een probleem daarbij is ook vaak juist het verschil van mening over de vraag of iets wel of niet als schadelijk voor anderen beschouwd kan of moet worden. In de praktijk zal minder vaak sprake zijn van zoiets als een vrolijke vrijheid binnen duidelijke schade-grenzen dan wel van zoiets als een prozaïsch opmaken van winst- en verlies-rekeningen bij beslissingen ‘hoe te leven’.

 

Onze (groot)ouders leefden tussen 1930 en 1960 in een tijd waarin zij niet anders konden dan fatsoenlijk arm zijn. Wij westerse beschaafden leven in het begin van de 21e eeuw in een tijd waarin we niet anders lijken te kunnen dan onfatsoenlijk rijk zijn. Ook dat zijn we ons bewust als slecht geweten.

In onze tijd worden we regelmatig geconfronteerd met analyses die duidelijk maken dat de mondiale problemen, voor zover ze te herleiden zijn tot ongelijkheid in toegang tot de bronnen van het menselijk bestaan, in principe zijn op te lossen (Er is voldoende voor ieders behoefte, er is niet voldoende om ieders begeerten te bevredigen – Gandhi). Voor zover wij denken dat we verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van deze ongelijkheid, worden wij ons ook dat bewust als slecht geweten.

 

Anjo concentreert zich in zijn inleiding op de UVRM en stelt dat op basis van art 3 (recht op leven) en art 25 (recht op een levensstandaard) staten verplicht zijn immigratie toe te staan van mensen die niet beschikken over de basisbehoeften van het leven.

Deze stelling lijkt mij om twee redenen iets te kort door de bocht te gaan.

De eerste reden heeft te maken met de strekking van de UVRM. De preambule van de UVRM typeert de geformuleerde rechten als "het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal", maar onderkent tegelijk dat er nog een lange weg is te gaan van het onder woorden brengen van dit ideaal naar het "deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen", de implementatie ervan in (grond)wetten. Anjo’s argument lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat, als een land in gebreke blijft bij het implementeren of daadwerkelijk verschaffen van de in de UVRM geformuleerde rechten, andere staten de verplichting hebben om aan de burgers van eerstgenoemd land deze rechten te verschaffen. De feitelijke implementatie van de UVRM in de grondrechten van verschillende naties laat zien dat deze veronderstelling blijkbaar niet geacht wordt deel uit te maken van de strekking van de UVRM. Wat betreft migratie valt op dat art 13 het recht op vrije verplaatsing en het recht op terugkeer verbindt aan eigen Staat en land, terwijl art 14 als enig expliciet grensoverschrijdend recht het recht op asiel tegen vervolging formuleert (waarbij nog in het midden gelaten is onder welke voorwaarden een staat asiel zou kunnen/moeten omzetten in naturalisatie).

De tweede reden: als er een probleem is (bv hoe te overleven bij een hongersnood ten gevolge van misoogsten, oorlogen of wanbeleid) is er niet maar één oplossing, en ook als er meerdere oplossingen zijn, is daarvan niet één zonder meer de beste voor alle betrokkenen. Voor mensen die in principe liever op hun geografische en culturele geboortegrond blijven, is migratie een minder goede oplossing dan lokale noodhulp. Het dubbele kwaad dat deze mensen tegen hun wil tot migreren dwingt (het probleem van de hongersnood en het uitblijven of tekortschieten van noodhulp), wordt niet tenietgedaan of gecompenseerd door migratie gemakkelijker te maken.

 

Elke dag gaan 24.000 mensen dood ten gevolge van ondervoeding.

Honger bv in Afrika ten gevolge van oorlogen (centraal), misoogsten (oosten), ziekte (aids, ook onder de boeren) en wanbeleid (westers landbouw-protectionisme en veel braakliggend land door grillige landhervormingen, wat Mugabe mocht komen toelichten op de FAO top over honger in 2002). De in 1996 beloofde doelstelling (halvering hongerigen in 2015, één van de acht Millennium-doelstellingen) wordt in het huidige tempo (nog steeds meer dan 800 miljoen hongerigen) niet gehaald.

De NL demissionaire minister van ontwikkelingssamenwerking Herfkens stelt dat de VN krachteloos is. De FAO (de landbouw- en voedsel-organisatie van de VN) bv heeft een budget van drie tot vier procent van de Nederlandse ontwikkelingsbegroting. De echte wereld wordt volgens haar bepaald door de G8 (de zeven rijkste landen plus Rusland) en organisaties als de WTO (die in 2001 in Katar afsprak dat de wereldhandel ook in het voordeel van de arme landen zou moeten zijn), de IMF en de Wereldbank.

 

In de discussie op 17 juni stelde Eite de (a-)symmetrie van rechten en plichten aan de orde om duidelijk te maken dat er geen vanzelfsprekende relatie is tussen rechten en daarmee samenhangende plichten. Symmetrie is er bijvoorbeeld bij enerzijds het recht op vakantie van een werknemer en anderzijds de plicht van de werkgever om de gelegenheid voor vakantie te geven. Mijn recht op geluk is echter niet op een vergelijkbare manier te verbinden met de plicht die anderen zouden hebben om mij dat geluk te verschaffen. Recht op geluk houdt er eerder verband mee dat anderen het recht niet hebben mij (willekeurig) m’n geluk te ontnemen. Deze voorbeelden maken duidelijk dat per concreet recht onderzocht moet worden in wat voor symmetrische of asymmetrische relatie dit recht staat tot de rechten en plichten van mogelijk betrokkenen. Anjo’s sterk deontologisch-morele benadering van het recht op leven impliceert dat in principe iedereen, die zou kunnen handelen, ook daadwerkelijk de plicht heeft om te handelen. Hier is tegen in te brengen dat symmetrie in nabijheid (als ik aanwezig ben bij een ongeval, kan en moet ik helpen) kan verschuiven naar asymmetrie op afstand (ik kan niet iedereen helpen die op een of andere manier in nood is – als ik mijzelf wel hiertoe moreel wel verplicht voel (hulpverleners-syndroom?), bezorg ik mijzelf een onzuiver (want op dit punt ongegrond) slecht geweten. Daarbij is er ook een verschil in context, bepaald door wat het leven bedreigt (ziekte, natuurrampen, oorlog, vervolging). En zelfs als men het eens is over een verplichting om hulp te bieden, is er discussie mogelijk over de doeltreffendheid van verschillend mogelijke praktische uitwerkingen.

Anjo baseert zijn uitgangspunten (het universele karakter van de rechten en het moeten handelen als het kan) niet op natuurrecht of rede, maar op zijn particuliere, persoonlijke overtuiging. Otto heeft de neiging om ‘recht’ op te vatten als een bepaald soort (sc. juridische) afspraken tussen mensen of tussen gemeenschappen – ‘hoger recht’ is in de lijn daarvan het extra strikt formuleren, beschermen ("verschansen") en afdwingen van bepaalde juridische afspraken (vs een platonistische interpretatie van ‘hoger recht’). Elk recht is ‘begonnen’ als een slimme inval in een conversatie (‘het zou toch aardig zijn als we ons met z’n alllen aan dit idee (bv vrijheid van meningsuiting) zouden houden’). Recht is een in de relatie/gemeenschap (formeel) bekrachtigde afspraak om dat ook daadwerkelijk te doen. Omdat verschillende leden van de gemeenschap er vervolgens achter komen dat rechten ook beperkingen met zich meebrengen, zijn zij er toe geneigd zich onder de verplichtende implicaties van deze rechten uit te willen wringen. Daar ontstaat naar mijn idee de behoefte om te gaan zoeken naar een stevige ‘fundering’ van rechten. De vlucht die deze zoektocht naar een Archimedisch punt voor rechten neemt in allerlei richtingen (natuur, god, rede, macht, historiciteit, subjectiviteit, emotionaliteit, moraliteit enz.) beoogt de rechten steviger te verankeren, maar heeft als effect dat ze ondermijnd worden omdat onbeslisbare (en dus eindeloze) discussies over rechtsfundering de plaats gaan innemen van het ons proberen te houden aan onze afspraken.